In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete die aan de belanghebbende zijn opgelegd. De naheffingsaanslag is opgelegd omdat de belanghebbende op 16 november 2020 met zijn geschorste Fiat kampeerwagen gebruik heeft gemaakt van de openbare weg. De inspecteur had eerder op 26 maart 2021 de uitspraak op bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarop de belanghebbende in beroep ging.
Tijdens de zitting op 10 november 2021 heeft de rechtbank de argumenten van de belanghebbende gehoord, waaronder het betoog dat de procedure niet correct is verlopen en dat hij psychische overmacht had. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij alle in redelijkheid te vergen zorg had betracht. De rechtbank erkende de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om de naheffingsaanslag te vernietigen.
Wat betreft de verzuimboete, oordeelde de rechtbank dat deze ook terecht was opgelegd, maar dat de boete verminderd moest worden tot € 111, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende. De rechtbank verklaarde het beroep betreffende de verzuimboete gegrond, maar het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank gelastte de inspecteur om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.