In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 december 2021, is het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard. De zaak betreft de toepassing van het bijzonder tarief voor kampeerwagens op basis van artikel 23a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De belanghebbende, houder van een Fiat die als kampeerwagen is geregistreerd, had op 10 juni 2020 een verzoek ingediend voor het bijzonder tarief. De inspecteur van de Belastingdienst had dit verzoek toegewezen met terugwerkende kracht tot 11 maart 2020, maar de belanghebbende maakte bezwaar tegen de beschikking van de inspecteur, die het bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil draait om de vraag of het bijzonder tarief met terugwerkende kracht moet worden toegepast. Belanghebbende deed een beroep op het vertrouwensbeginsel, stellende dat zij onjuiste informatie had ontvangen van een medewerker van de Belastingtelefoon. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er onjuiste inlichtingen waren verstrekt, omdat zij geen bewijs had geleverd van het telefoongesprek of de gestelde toezeggingen. De rechtbank concludeerde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde.
Daarnaast werd het beroep van belanghebbende op redelijkheid en billijkheid verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de wet niet kan worden omzeild op basis van persoonlijke omstandigheden. Het beroep op de 'menselijke maat' werd eveneens afgewezen, omdat dit onvoldoende was om af te wijken van de wettelijke bepalingen. Tot slot werd het motiveringsgebrek van de uitspraak op bezwaar door de rechtbank niet gevolgd, aangezien de uitspraak voldoende gemotiveerd was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was.