In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, die hem was opgelegd op 14 april 2020. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn op 26 mei 2020 eindigde, terwijl het bezwaar pas op 26 augustus 2020 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.
Daarnaast was er een geschil over de navorderingsaanslag zelf. De belanghebbende betoogde dat de navorderingsaanslag onterecht was opgelegd, omdat de navorderingstermijn van vijf jaar was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur bevoegd was om de navorderingsaanslag op te leggen, omdat deze binnen de wettelijke termijn was gedaan. De rechtbank verwierp ook het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel, omdat de informatie op de website van de Belastingdienst niet specifiek genoeg was om vertrouwen te wekken dat de inspecteur niet meer bevoegd was om een navorderingsaanslag op te leggen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Krishnapillai, griffier.