ECLI:NL:RBZWB:2021:6576

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21_4370
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake belastingaanslagen en inzage op stukken

Op 22 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wonende te Hooge Zwaluwe, een voorlopige voorziening vroeg tegen de inspecteur van de Belastingdienst. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de inspecteur op te dragen een hernieuwde zoekslag uit te voeren naar alle op de zaak betrekking hebbende stukken en om geen uitspraken op bezwaar te doen zolang er geen inzage in deze stukken had plaatsgevonden. Daarnaast vroeg verzoeker om de Staatssecretaris van Financiën en/of de directeur van de Belastingdienst Particulieren te betrekken in het geding en hen op te dragen om de werkinstructies en standaardteksten in de massaal bezwaarprocedure aan te passen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat aan de eis van connexiteit was voldaan, omdat verzoeker inmiddels beroep had ingesteld tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de belastingaanslagen. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed. De verzoeken hielden in dat de voorzieningenrechter de inspecteur zou opdragen nog geen uitspraken op bezwaar te doen, maar deze vraag diende beantwoord te worden door de kamer die belast is met de behandeling van de hoofdzaken. De inspecteur had inmiddels uitspraak gedaan op de bezwaren van verzoeker, en deze uitspraken konden in een beroepsprocedure worden bestreden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees de verzoeken af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze beslissing werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en is enkel ondertekend door de griffier, aangezien de voorzieningenrechter verhinderd was om te ondertekenen. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, voorzieningenrechter
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/4370 en 4371
uitspraak van 22 december 2021
Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[verzoeker], wonende te Hooge Zwaluwe,
verzoeker,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af.

2.Verzoek

Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om de inspecteur op te dragen om, op straffe van een dwangsom, een hernieuwde zoekslag uit te voeren naar alle op de zaak betrekking hebbende stukken, inzage te geven in de aanvullend aangetroffen stukken en geen uitspraken op bezwaar te doen zolang geen volwaardige inzage of verstrekking van die stukken heeft plaatsgevonden.
Voorts verzoekt verzoeker om de Staatssecretaris van Financiën en/of de directeur van Belastingdienst Particulieren te betrekken in het geding en hen op te dragen, op straffe van een dwangsom, om de opgelegde werkinstructies en standaardteksten in de massaal bezwaarprocedure aan te passen zodat medewerkers van de Belastingdienst de ruimte krijgen om een bezwaar waarin wordt gesteld dat de heffing in box 3 leidt tot een individuele buitensporige last, inhoudelijk te beoordelen en in voorkomende gevallen aan het bezwaar tegemoet te komen.
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter tevens om de inspecteur op te dragen om in de onderhavige geschillen geen uitspraken op bezwaar te doen zolang de werkinstructies en standaardteksten in de massaal bezwaarprocedure niet zijn aangepast.

3.Karakter voorlopige voorziening

3.1.
De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb gelden daarbij als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
3.2.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

4.Beoordeling van het verzoek

4.1.
Verzoeker heeft bezwaren ingediend tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 en 2019 ten name van [A] en de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2019 ten name van [B], zijnde de ouders van verzoeker. Dit omdat de vermogensbestanddelen van verzoeker zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de bestreden aanslagen betrekking hebben.
4.2.
Na het verstrijken van de beslistermijn heeft verzoeker een beroep niet tijdig beslissen ingesteld. Bij uitspraak van 24 september 2021 heeft deze rechtbank de inspecteur opgedragen om uitspraken op de bezwaren te doen. Vervolgens heeft de inspecteur de vader van verzoeker uitgenodigd voor een hoorgesprek op 8 oktober 2021. Tijdens het hoorgesprek heeft de vader van verzoeker verzocht om het hoorgesprek af te breken en hem daarvoor opnieuw uit te nodigen omdat hem niet de mogelijkheid tot inzage was geboden voorafgaand aan het hoorgesprek. De inspecteur heeft een nieuwe afspraak voor een hoorgesprek gepland op 20 oktober 2021 en hij heeft de vader van verzoeker op de zaak betrekking hebbende stukken via Belastingdienst Filetransfer toegestuurd.
4.3.
Verzoeker heeft op 14 oktober 2021 digitaal verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 25 oktober 2021 op de verzoeken gereageerd. Verzoeker heeft op 9 december 2021 een nader stuk ingediend waarin wordt verzocht om een mondelinge behandeling van de verzoeken.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt over de verzoeken als volgt.
Connexiteit
4.5.
Aan de eis van connexiteit is voldaan omdat verzoeker (inmiddels) beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken op de bezwaren tegen de in 4.1 genoemde aanslagen.
Spoedeisendheid
4.6.
Verzoeker stelt dat sprake is van spoedeisendheid omdat het van fundamenteel belang is dat namens verzoeker in een zo vroeg mogelijk stadium kennis kan worden genomen van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken moeten in het hoorgesprek van 20 oktober 2021 kunnen worden besproken, aldus verzoeker. Voorts is het van fundamenteel belang dat verzoeker de mogelijkheid heeft om overheidsmaatregelen die een aantasting van het door artikel 1 EP beschermde eigendomsrecht tot gevolg hebben, op effectieve wijze in een bezwaarprocedure aan te vechten. Daarvan is geen sprake nu de werkinstructies en standaardteksten ten behoeve van de massaal bezwaarprocedure erop neerkomen dat alle bezwaarschriften waarin gesteld wordt dat heffing in box 3 leidt tot een individuele, buitensporige last altijd moeten worden afgewezen. Een dergelijk standpunt verdraagt zich niet met de jurisprudentie van de Hoge Raad en daarmee is ook een spoedeisend belang gegeven, aldus verzoeker.
De inspecteur heeft aangevoerd dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft omdat met dagtekening 25 oktober 2021 uitspraken op bezwaar zijn gedaan.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van onverwijlde spoed. De verzoeken houden in de kern in dat de voorzieningenrechter de inspecteur zou opdragen nog geen uitspraken op bezwaar te doen, omdat volgens verzoeker niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, danwel om de inspecteur op te dragen opnieuw te kijken of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. De vraag of alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd is een vraag die dient te worden beantwoord door de kamer die belast is met de behandeling van de hoofdzaken. De inspecteur heeft inmiddels uitspraak op de bezwaren van verzoeker gedaan. Deze uitspraken kunnen in een beroepsprocedure worden bestreden en de voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker aanvoert geen aanleiding om te oordelen dat niet kan worden gewacht op de behandeling in de hoofdzaken. Wat betreft de stelling van verzoeker dat de rechtbank op een snelle uitspraak op bezwaar zou hebben geanticipeerd door te wachten op de betaling van het griffierecht merkt de rechtbank op dat de (tijdige) voldoening van griffierecht een voorwaarde is voor het verder in behandeling nemen van een verzoek om een voorlopige voorziening. Zonder geregistreerde ontvangst van het griffierecht wordt een verzoek in principe niet behandeld.
Voorts valt het niet onder de taakuitoefening van de voorzieningenrechter in deze procedures om de Staatssecretaris van Financiën en/of de directeur van de Belastingdienst Particulieren op te dragen om interne werkinstructies en/of standaardteksten te wijzigen.
4.8.
Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals verzocht. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
4.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze beslissing is genomen door mr. drs. M.H. van Schaik, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier, op 22 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Deze beslissing is enkel ondertekend door de griffier omdat de voorzieningenrechter is verhinderd deze te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.