ECLI:NL:RBZWB:2021:6465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
BRE-20_7350
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen boetebeschikking inkomstenbelasting

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 20/7350, waarin belanghebbende in beroep ging tegen een niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen een boetebeschikking in de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, aangezien de wettelijke termijn van zes weken na de dagtekening van de boetebeschikking op 9 oktober 2019 was verstreken. Belanghebbende had zijn bezwaarschrift pas op 20 maart 2020 ingediend, wat leidde tot de niet-ontvankelijk verklaring door de inspecteur van de Belastingdienst.

Belanghebbende voerde aan dat hij door problemen met zijn (voormalig) gemachtigde en de ziekte van zijn echtgenote niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te kwalificeren. De rechtbank benadrukte dat belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van zijn bezwaarschrift en dat problemen met een gemachtigde voor zijn risico komen.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond en het beroep tegen de ambtshalve beslissing niet-ontvankelijk, omdat de bezwaarfase niet was doorlopen. De rechtbank droeg de inspecteur op om het beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling te nemen. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7350
uitspraak van 17 december 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende een brief van de inspecteur van 25 mei 2020 betreffende het bezwaar van belanghebbende tegen de boetebeschikking in de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2017, met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.76.01. Deze brief bevat twee beslissingen: (i) de uitspraak op bezwaar waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding (hierna: de uitspraak op bezwaar), (ii) de beslissing om de verzuimboete niet ambtshalve te verminderen (hierna: de ambtshalve beslissing). De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Vooraf
De griffier heeft voor het beroepschrift ook een zaaknummer (BRE 20/7351) aangemaakt voor een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet 2017. Uit de stukken maakt de rechtbank echter op dat het beroep zich richt tegen de opgelegde verzuimboete zoals hiervoor omschreven. Het zaaknummer BRE 20/7351 is ten onrechte ingeschreven en zal om die reden worden afgevoerd.
Beroep tegen de uitspraak op bezwaar
De boetebeschikking in de aanslag heeft als dagtekening 28 augustus 2019. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 9 oktober 2019. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het bezwaarschrift is op 20 maart 2020 bij de inspecteur ontvangen. Het bezwaarschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift aangegeven dat eind 2018 een nieuwe gemachtigde zijn zaken behartigt. Daarbij wordt opgemerkt dat de vorige gemachtigde belanghebbende niet goed heeft geholpen en geadviseerd. Ook stelt belanghebbende dat zijn echtgenote een aantal keren flink ziek is geworden met meerdere ziekenhuisopnames. Volgens belanghebbende is een zekere boete op zijn plaats, maar de huidige boete staat niet in verhouding tot het gepleegde feit en de verschuldigde inkomstenbelasting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende daarmee geen omstandigheid aangevoerd die de late indiening van het bezwaarschrift rechtvaardigt. Belanghebbende is immers zelf verantwoordelijk voor het bewaken van de bezwaartermijn en voor het tijdig (laten) indienen van een bezwaarschrift. Problemen met een (voormalig) gemachtigde, komen daarom voor risico van belanghebbende.
Op basis van wat belanghebbende aanvoert over de ziekte en ziekenhuisopnames van zijn echtgenote, kan niet worden geconcludeerd dat belanghebbende niet in staat is geweest tijdig een bezwaarschrift in te (laten) dienen.
Er zijn dus geen omstandigheden komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het bezwaar is dan ook, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is kennelijk ongegrond.
Beroep tegen de ambtshalve beslissing
Voordat beroep tegen de ambtshalve beslissing kan worden ingesteld, moet als uitgangspunt eerst de bezwaarfase worden doorlopen. Dat kan anders zijn indien beide partijen instemmen met overslaan van de bezwaarfase (rechtstreeks beroep). Hier is dat niet het geval. De inspecteur heeft in zijn brief van 30 april 2021 aangegeven niet akkoord te gaan. Nu de inspecteur niet akkoord is gegaan, is het beroep tegen de ambtshalve beslissing kennelijk niet-ontvankelijk. Het beroepschrift moet voor zover het betrekking heeft op de ambtshalve beslissing worden doorgezonden naar de inspecteur zodat deze het in behandeling kan nemen als een bezwaarschrift. De mededeling aan belanghebbende is hierbij gegeven. De feitelijke doorzending van het beroepschrift zal achterwege blijven, omdat de inspecteur reeds over dit beroepschrift beschikt.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank in deze procedure niet aan een inhoudelijke beoordeling van de boetebeschikking toekomt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de ambtshalve beslissing;
- draagt de inspecteur op het beroepschrift in behandeling te nemen als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve beslissing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 17 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.