In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 4 maart 2021 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin de verrekening van een toegekende proceskostenvergoeding met openstaande vorderingen aan de orde is. De rechtbank heeft op 17 december 2021 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door drs. F. Khaloudis en een vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 27 januari 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres betwistte de hoogte van de openstaande vordering en de rechtmatigheid van de verrekeningen die het college had toegepast op een opgelegde boete, die volgens haar nog niet in rechte vaststaat. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 27 januari 2021 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college bevoegd was om de proceskostenvergoeding te verrekenen met de openstaande vordering. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres niet gericht was tegen een besluit dat voor bezwaar vatbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 december 2021.