ECLI:NL:RBZWB:2021:6433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1169
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van college inzake verrekening proceskostenvergoeding met openstaande vorderingen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 4 maart 2021 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin de verrekening van een toegekende proceskostenvergoeding met openstaande vorderingen aan de orde is. De rechtbank heeft op 17 december 2021 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door drs. F. Khaloudis en een vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 27 januari 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres betwistte de hoogte van de openstaande vordering en de rechtmatigheid van de verrekeningen die het college had toegepast op een opgelegde boete, die volgens haar nog niet in rechte vaststaat. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 27 januari 2021 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college bevoegd was om de proceskostenvergoeding te verrekenen met de openstaande vordering. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiseres niet gericht was tegen een besluit dat voor bezwaar vatbaar was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1169 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. C. van der Ent,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 maart 2021 van het college (bestreden besluit) inzake de verrekening van de haar toegekende proceskostenvergoeding met openstaande vorderingen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 november 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F. Khaloudis, kantoorgenoot van haar gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten
Bij uitspraak van 22 december 2020 (zaaknummer BRE 20/225 PW over verrekening van een dwangsom met vorderingen) heeft de rechtbank bepaald dat het college de proceskosten van € 1.181,25 en het griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden (totaal € 1.229,25).
In het besluit van 27 januari 2021 (primaire besluit) heeft het college besloten de aan eiseres toegekende proceskostenvergoeding (€ 1.229,25) te verrekenen met de openstaande vordering met nummer 105904.
In het besluit van 4 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Het bestreden besluit.
Het college stelt zich op het standpunt dat de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk zijn omdat de bezwaren gericht zijn tegen een niet op rechtsgevolg gerichte mededeling van informatieve aard.
3.
Standpunt van eiseres.
Eiseres voert, kort gezegd, aan dat het besluit van 27 januari 2021 een voor bezwaar vatbaar besluit is en dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres bestrijdt de vaststelling van de hoogte van de nog openstaande vordering. Zij stelt dat het college ten onrechte enkele verrekeningen heeft toegepast op de opgelegde boete omdat deze nog niet in rechte vaststaat. Indien het college deze verrekeningen had toegepast op vordering 105904 zou het resterende saldo lager zijn geweest.
4.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van artikel 7:1 van de Awb in samenhang met artikel 8:1 van de Awb staat bezwaar en beroep slechts open tegen besluiten.
Op grond van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet kan het college, onverminderd artikel 60, derde lid, en het eerste, tweede en derde lid, een vordering die een belanghebbende op hem heeft, verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59.
5.
Bespreking
In geschil is of het college het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank stelt vast dat het besluit van 27 januari 2021 een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, gericht op het rechtsgevolg dat de toegekende proceskosten met de openstaande vordering 105904 worden verrekend.
Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraak van 19 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1396, kan het college op grond van artikel 60a, vierde lid, van de Participatiewet een aan betrokkene toegekende vergoeding van kosten van rechtsbijstand in bezwaar alsmede een uit een rechterlijke uitspraak voortvloeiende proceskostenveroordeling verrekenen met een vordering als bedoeld in artikel 58 en 59 van de Participatiewet.
Niet in geschil is dat de vordering 105904 die het college op eiseres heeft, rechtens vaststaat. Vordering 105904 betreft, zoals ter zitting is toegelicht, de schikking die is getroffen tijdens een zitting bij de Centrale Raad van Beroep.
Eiseres wil met haar beroep bereiken dat verrekeningen die hebben plaatsgevonden met de haar opgelegde boete ongedaan worden gemaakt. Die verrekeningen met de boete zijn volgens eiseres onrechtmatig omdat er nog een hoger beroepsprocedure tegen het boetebesluit loopt, zodat de boete nog niet in rechte vaststaat.
Eiseres wil dat het college die verrekeningen toepast op vordering 105904.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat het primaire besluit slechts als rechtsgevolg heeft de verrekening van de proceskosten met de openstaande vordering 105904. Daar is het bezwaar van eiseres echter niet tegen gericht. De rechtbank kan dit volgen.
Het standpunt van eiseres dat niet had mogen worden verrekend met de boete, omdat deze nog niet in rechte vaststaat, kan niet in deze procedure aan de orde komen. Hier is verrekend met een in rechte vaststaande vordering.
Het college heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 17 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.