ECLI:NL:RBZWB:2021:6422

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5337
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na Ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV. De eiser, een 59-jarige man, had zich ziekgemeld vanwege psychische en fysieke klachten en ontving een Ziektewetuitkering. Het UWV had in een besluit van 6 december 2019 bepaald dat hij met ingang van 16 december 2019 geen recht meer had op deze uitkering, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, omdat hij meende dat het UWV zijn beperkingen had onderschat en geen zorgvuldig onderzoek had gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV een eindewachttijdbeoordeling had uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen van het UWV zowel lichamelijk als psychisch onderzoek hadden gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende inzicht hadden in de medische situatie van eiser en dat hun conclusies goed onderbouwd waren. Eiser had medische informatie ingebracht van verschillende specialisten, maar de rechtbank vond deze informatie niet overtuigend genoeg om te concluderen dat het UWV onterecht had geoordeeld over zijn geschiktheid voor arbeid.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser per 16 december 2019 weer geschikt was voor zijn eigen werk en dat hij daarom geen recht meer had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5337 ZW

uitspraak van 15 december 2021 van de rechtbank in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] ,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 6 december 2019 (primair besluit) heeft het UWV in het kader van een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) bepaald dat eiser met ingang van 16 december 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In een besluit van 3 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 16 november 2021. Eiser is verschenen. Hij werd vergezeld door zijn partner [naam partner] Het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M.B.A. van Grinsven.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 59-jarige man die werkzaam was bij een bandenbedrijf voor 40 uur per week. Op 28 juli 2014 meldde hij zich ziek voor dit werk wegens een combinatie van psychische en fysieke klachten. Het gaat om knieklachten (beiderzijds, rechts meer dan links) en COPD. Daarnaast bestaan al geruime tijd stemmingsklachten waarvoor eiser behandeling volgt bij PsyQ vanaf maart 2013. Ook is sprake van aanzienlijke psychosociale problematiek, die gerelateerd is aan de zorg voor eisers meervoudig gehandicapte zoon.
Het UWV heeft in juli 2016 een eindewachttijdbeoordeling verricht op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser is hierbij minder dan 35% arbeidson-geschikt geacht. Het UWV heeft in een besluit van 12 juli 2016 bepaald dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering vanaf 18 augustus 2016. Het UWV heeft zijn bezwaren tegen deze beslissing ongegrond verklaard in een besluit van 24 oktober 2016.
In een besluit van 28 december 2017 heeft het UWV aan eiser een ZW-uitkering toegekend met ingang van 23 oktober 2017. Nadat deze uitkering is geëindigd heeft het UWV in een besluit van 10 januari 2018 bepaald dat eiser vanaf 28 december 2017 recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Eiser heeft zich op 26 december 2018 opnieuw ziekgemeld vanuit zijn WW-uitkering, vanwege rechterschouderklachten. In het primaire besluit heeft het UWV in het kader van een EZWB bepaald dat eiser met ingang van 16 december 2019 weer geschikt is voor zijn eigen werk, en daarom geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Als 'zijn arbeid' is daarbij aangemerkt de eerder bij de WIA-beoordeling geduide functies. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Juridisch kader
2. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juli 2017, ECLI: NL:CRVB:2017:2352) wordt onder 'zijn arbeid' verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA.
Waar gaat het in deze zaak over?
3. De rechtbank moet in deze zaak een oordeel geven over de vraag of het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser op 16 december 2019 in staat was om tenminste een van de eerder (in het kader van de WIA-beoordeling) geduide functies uit te voeren.
Het medisch onderzoek van het UWV
4. Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het eisers dossier bestudeerd, en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht op een spreekuur. De verzekeringsarts rapporteert in een rapport van 2 december 2019 dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Hij merkt daarbij op dat de privébelasting vanuit bijvoorbeeld relatie, gezin of sociale omstandigheden buiten beschouwing wordt gelaten, omdat het gaat om beperkingen voor arbeid die rechtstreeks veroorzaakt worden door ziekte of gebrek. Volgens de verzekeringsarts is bij eiser sprake van beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts acht de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 september 2016 nog onverminderd van toepassing. Eisers actuele belastbaarheid is opgenomen in een FML van 2 december 2019. De verzekeringsarts verwacht binnen drie maanden geen aanzienlijke verandering in eisers medische situatie. De verzekeringsarts concludeert dat de eerder in het kader van de WIA geduide functies nog steeds passend zijn, omdat eiser belastbaar is conform de FML van 21 september 2016. Volgens de verzeke-ringsarts is hij daarmee niet ongeschikt voor het verrichten van 'zijn arbeid' als bedoeld in artikel 19 van de ZW, en moet hij per toekomende datum hersteld worden gemeld.
5. Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 2] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd en zij heeft eiser psychisch en lichamelijk onderzocht op een hoorzitting op 30 januari 2020. Ook heeft zij door eiser getoonde informatie van de orthopeed van 28 november 2019 betrokken in haar beoordeling. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat het oordeel van de primaire verzekeringsarts op grond van de hoorzitting en de dossiergegevens kan worden onderschreven, en dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn. De verzekeringsarts b&b overweegt naar aanleiding van eisers bezwaren dat de psychische toestand niet relevant anders is dan in 2016. Er is op dit moment (nog) geen psychiatrische behandeling. Ook op grond van de hoorzitting en de orthopedische gegevens bestaat geen reden om meer beperkingen aan te nemen dan in 2016. Volgens de verzekeringsarts b&b is eiser voor de destijds geduide functies daarom nog steeds geschikt te achten.
Eisers standpunt
6. Volgens eiser heeft het UWV geen zorgvuldig onderzoek gedaan, omdat geen informatie is ingewonnen bij de behandelend specialisten. Hij stelt verder dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser wijst daartoe op zijn toenemende psychische klachten, zijn rug-, knie-, en schouderklachten, COPD, slechte conditie, glaucoom, hoge bloeddruk en hoge cholesterolwaarde. Met name de knieklachten zijn volgens eiser dermate verergerd dat normaal functioneren nog amper mogelijk is. Volgens hem zorgen zijn klachten ervoor dat hij in zijn thuissituatie amper een rol van betekenis kan spelen, en dat het heel veel moeite en energie kost om de dag enigszins zinvol vorm te geven. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt medische informatie ingebracht van radioloog [naam radioloog] van 16 juli 2019 en 12 mei 2021, en van GZ-psychologe [naam GZ-psychologe] van 24 september 2021.
Beoordeling van de zorgvuldigheid van het medische onderzoek door het UWV
7. De rechtbank ziet in de dossierstukken – anders dan zoals bepleit door eiser – onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat het medische onderzoek zoals verricht door het UWV op een onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt daartoe dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b eiser lichamelijk en psychisch hebben onderzocht, en zijn medische dossier hebben bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft ook door eiser getoonde informatie van de orthopeed van 28 november 2019 betrokken in haar beoordeling, waardoor hij niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat ten onrechte geen informatie is ingewonnen bij zijn behandelaars. Gezien het voorgaande beschikten de UWV-artsen over voldoende inzicht in eisers medische situatie. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van eisers psychische en fysieke klachten. Deze hebben zij ook kenbaar betrokken in hun beoordeling. Verder is de uitkomst van het medische onderzoek voldoende onderbouwd.
8. De rechtbank merkt ten overvloede op dat eisers persoonlijke relaas over zijn klachten en beperkingen, en de effecten daarvan op zijn thuissituatie invoelbaar is. De enkele omstandigheid dat de UWV-artsen de door hem ervaren klachten op een andere manier hebben gewogen dan dat hij die ervaart, betekent echter niet dat hun oordeel onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiser zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de medisch te objectiveren beperkingen.
De door eiser overgelegde medische informatie
9. De door eiser overgelegde informatie van radioloog [naam radioloog] van 16 juli 2019 en 12 mei 2021 bevat geen concrete medische informatie die aanleiding geeft om te twijfelen aan de overwegingen en conclusies van de UWV-artsen. Uit deze informatie kan in ieder geval niet worden opgemaakt dat eiser klachten heeft waarvan het UWV niet op de hoogte was, dan wel dat sprake is van (ernstige) aandoeningen op basis waarvan eiser meer beperkt moet worden geacht. De informatie van GZ-psychologe [naam GZ-psychologe] van 24 september 2021 bevat evenmin nieuwe aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van meer beperkingen dan waarvan het UWV is uitgegaan. [naam GZ-psychologe] stelt weliswaar diagnoses en geeft een met eiser opgesteld preventieplan weer, maar er is geen sprake van informatie waarvan het UWV niet op de hoogte was. Met betrekking tot de door de GZ-psycholoog gestelde diagnoses merkt de rechtbank ten overvloede nog op dat een diagnose in arbeids-ongeschiktheidszaken niet bepalend is. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB op dit punt (zie onder meer de uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3033) gaat het enkel om de naar objectieve maatstaven vastgestelde beperkingen.
Conclusie
10. De conclusie is dat het UWV terecht heeft bepaald dat eiser met ingang van 16 december 2019 weer geschikt is voor zijn eigen werk, en dat hij daarom geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskosten-veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 15 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.