Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2021, staat de teruggaaf van dividendbelasting centraal. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het tijdvak van 1 juni 2007 tot en met 31 mei 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had op 11 mei 2017 deze afwijzing gedaan. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank zich over de zaak boog.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken had afgewezen. De belanghebbende had, ondanks de mogelijkheid daartoe, niet ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestond, en daarmee ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen of om een andere wijze van rechtsherstel te overwegen, en verklaarde de beroepen ongegrond. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank benadrukte dat het beroepschrift aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, waaronder een handtekening en de naam en het adres van de indiener. De uitspraak is gedaan door rechter M.R.T. Pauwels, in aanwezigheid van griffier I. van Wijk.