Op 16 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke zaak waarbij belanghebbende, gevestigd in Duitsland, in beroep ging tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over verschillende tijdvakken. De inspecteur van de Belastingdienst had op 11 mei 2017 de verzoeken afgewezen, wat leidde tot de rechtszaak. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten dat het onderzoek ter zitting achterwege zou blijven, en de rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende, hoewel hij zich op het Unierecht beriep, niet had aangetoond dat hij recht had op teruggaaf van dividendbelasting. Dit was met name te wijten aan het feit dat hij niet had ingestemd met een vervangende betaling, zoals voorgeschreven door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak. De rechtbank zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen of om een andere wijze van rechtsherstel te overwegen. Aangezien er geen recht op teruggaaf bestond, had belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank besloot dat er geen proceskostenveroordeling nodig was en maakte de uitspraak openbaar via geanonimiseerde publicatie.