Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2021, staat de teruggaaf van dividendbelasting centraal. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het tijdvak van 1 juni 2005 tot en met 31 mei 2006. De inspecteur van de Belastingdienst had op 11 mei 2017 het bezwaar afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 werd besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, met een beroep op het Unierecht, recht op teruggaaf van dividendbelasting claimde, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). Echter, de rechtbank stelde vast dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken had afgewezen. De belanghebbende had niet ingestemd met een vervangende betaling, zoals voorgeschreven door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak. Hierdoor bestond er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting, en dus ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden belasting.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.