In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 16 december 2021, staat de teruggaaf van dividendbelasting centraal. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, heeft bezwaar aangetekend tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2003 tot en met 2006. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder op 11 mei 2017 deze verzoeken afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 is het procesverloop besproken, maar het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de verzoeken heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen of om een andere wijze van rechtsherstel te overwegen. Aangezien er geen recht op teruggaaf bestaat, heeft de belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.