Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op 28 februari 2020, waarin specifieke zorgkosten waren gecorrigeerd. De belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van € 2.418 aan specifieke zorgkosten geclaimd, maar de inspecteur had dit bedrag verlaagd naar € 705, wat onder de drempel van € 794 viel, waardoor geen aftrek mogelijk was.
Tijdens de zitting op 5 november 2021 in Breda was de belanghebbende niet verschenen, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden. In beroep stelde de belanghebbende dat de aanslag te hoog was vastgesteld en dat hij recht had op aftrek van specifieke zorgkosten, waaronder vervoerskosten en kosten voor extra kleding en beddengoed. De inspecteur betwistte dit en stelde dat de belanghebbende zijn claims niet had onderbouwd met bewijsstukken.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij recht had op de gevraagde aftrekken. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de belanghebbende was om zijn claims te onderbouwen. Aangezien de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd, werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.