ECLI:NL:RBZWB:2021:6405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijzondere bijstand en ingangsdatum bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2021, betreft het een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college om haar bijstandsuitkering met terugwerkende kracht niet toe te kennen. Het college had in een eerder besluit, gedateerd 27 november 2019, bijzondere bijstand toegekend vanaf 3 oktober 2019, maar de gewenste ingangsdatum van 26 augustus 2019 afgewezen. Eiseres stelde dat haar uitkering vanaf het moment van verblijf in de opvanglocatie moest ingaan, terwijl het college zich baseerde op artikel 44 van de Participatiewet, dat bepaalt dat bijstand wordt toegekend vanaf de datum van melding.

Tijdens de zitting op 23 september 2021, waar eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, werd het standpunt van het college toegelicht. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat eiseres zich eerder had kunnen melden voor bijstand en dat de late melding geen beletsel vormde. De rechtbank handhaafde het bestreden besluit van het college en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 20 december 2021, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7416 PW

uitspraak van 15 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. Karkache,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 27 november 2019 (primaire besluit) heeft het college aan eiseres vanaf 3 oktober 2019 periodieke bijzondere bijstand toegekend.
In het besluit van 22 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 23 september 2021. Eiseres noch haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Rombouts.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres heeft zich op 3 oktober 2019 bij het college gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering met als gewenste ingangsdatum 26 augustus 2019.
Het college heeft in het primaire besluit aan eiseres vanaf 3 oktober 2019 periodieke bijzondere bijstand – naar de norm van een in een inrichting verblijvende alleenstaande – verleend. Het college heeft de gewenste ingangsdatum van 26 augustus 2019 afgewezen, omdat eiseres zich eerder voor een bijstandsuitkering had kunnen melden.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften, ongegrond verklaard. De afwijzing van de aangevraagde toekenning met terugwerkende kracht is ongewijzigd in stand gebleven.
Omvang geschil
2. Eiseres heeft op 8 juli 2020 beroep ingesteld. Hoewel de instelling van het beroep prematuur was, heeft het college tijdens de zitting aangegeven geen bezwaar tegen een inhoudelijke behandeling van het beroepschrift te hebben. De rechtbank zal het beroepschrift inhoudelijk behandelen.
In geschil is of het college op goede gronden de bijstand heeft toegewezen met ingang van 3 oktober 2019.
Beroepsgronden eiseres en verweer college
3.1
Eiseres voert in beroep aan dat haar uitkering moet ingaan vanaf het moment dat zij in de opvanglocatie verblijft. Er zijn meerdere contactmomenten hierover geweest zoals het moment medio augustus 2019 over toekenning van de uitkering.
3.2
Het college stelt zich op het standpunt dat bij de toekenning van de bijstand wordt aangesloten bij artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet. De mail van eiseres aan het college van 3 oktober 2019 wordt beschouwd als de meldingsdatum. Er is niet gebleken van een eerdere melding. Evenmin zijn er lokale afspraken over afwijking van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bij aanvragen zoals in de onderhavige procedure. Eiseres had zich eerder kunnen melden voor een uitkering. Er is niet gebleken dat eiseres in de periode tot de melding niet kon voorzien in haar levensonderhoud noch dat zij hiervoor een geldschuld bij een derde heeft opgebouwd.
Wettelijk kader
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres vanaf 9 augustus 2019 in de opvanglocatie verbleef en dat aan haar op 26 augustus 2019 een tijdelijke verblijfsvergunning is uitgereikt. Tevens staat vast dat de opvanglocatie als een inrichting in de zin van artikel 1, sub f, ten tweede, van de Participatiewet gekwalificeerd moet worden. Eiseres ontving tot 26 augustus 2019 een uitkering op grond van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen.
5.2
Volgens vaste rechtspraak over de toepassing van artikel 44 van de Participatiewet wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat er niet tijdig een aanvraag om bijstand is ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie [1] .
De rechtbank is van oordeel dat er zich in deze zaak geen bijzondere omstandigheden voordoen die tot afwijking van voornoemd uitgangspunt leiden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de late ontvangst van de verblijfsvergunning en de verlate inschrijving bij de gemeente los staan van de mogelijkheid van eiseres om zich al eerder voor een bijstandsuitkering te melden. De rechtbank ziet hierin geen feitelijk beletsel voor eiseres om zich eerder dan 3 oktober 2019 te melden voor een bijstandsuitkering. De late melding door de gemachtigde van eiseres over de toegekende verblijfsvergunning is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid. De rechtbank kan uit de in het dossier opgenomen mailcorrespondentie geen toezeggingen of afspraken afleiden dat er voor eiseres een uitzondering op artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet gemaakt zou worden. Evenmin is de rechtbank hieruit gebleken dat het college eiseres van het doen van een aanvraag heeft afgehouden.
5.3
Het college hanteerde ten tijde in geding het beleid in het Verzamelbesluit beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ 2017 (verder: beleidsregels). Deze beleidsregels gaan, voor wat betreft de ingangsdatum van bijstand, uit van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet. Dit beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, voor zover op grond daarvan kan worden afgeweken van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet. Volgens vaste rechtspraak [2] wordt een dergelijk beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
Het college legt aan het bestreden besluit artikel 3:17, tweede lid, van de beleidsregels ten grondslag. Ter zitting heeft het college toegelicht dat zij formeel bijzondere bijstand heeft toegekend, maar dat de toegekende bijstand materieel bijstand voor de algemene bestaanskosten betreft. Het college is niet gebleken dat de toekenning van de bijstand vanaf de meldingsdatum voor eiseres onaanvaardbare consequenties in de zin van artikel 4:2, tweede lid, van de beleidsregels heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat het college, onder deze omstandigheden, in redelijkheid deze afweging heeft mogen maken. De rechtbank concludeert dat het college de beleidsregels consistent heeft toegepast. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd over onevenredige gevolgen door toepassing van de beleidsregels en hiervan is de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank handhaaft het bestreden besluit.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 15 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep
Bijlage
Artikel 1, sub f, ten tweede, van de Participatiewet:Inrichting: een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is.
Artikel 13, tweede lid, sub a van de Participatiewet:Geen recht op algemene bijstand heeft degene van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft.
Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet:Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Artikel 3:17 van het Verzamelbesluit beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ 2017
1. Voor wat betreft de ingangsdatum van zowel de algemene
bijstand als de bijzondere bijstand, als de uitkering op grond van de IOAW of IOAZ hanteert het college de hoofdregel, zoals neergelegd in artikel 44, eerste lid, PW, respectievelijk artikel 16a, eerste lid, IOAW of IOAZ.
2. Bij het toekennen van algemene bijstand, dan wel een uitkering
op grond van de IOAW of IOAZ is afwijking van het bepaalde in het eerste lid slechts mogelijk als:
a. belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voor een voorliggende voorziening, en deze is afgewezen, waarna de belanghebbende een bijstandsuitkering of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ aanvraagt;
b. er sprake is van zeer dringende redenen. Hierbij is artikel 4:2 van overeenkomstige toepassing.
3. Bij het toekennen van bijzondere bijstand kan het college afwijken van het bepaalde in het eerste lid als:
a. de noodzaak van de kosten, waarvoor belanghebbende bijzondere bijstand aanvraagt, nog is vast te stellen; en
b. de kosten niet langer dan drie maanden vóór de aanvraagdatum zijn gemaakt.
Artikel 4:2 van het Verzamelbesluit beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en BBZ 2017
1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel of een bestuurlijke boete als sprake is van dringende redenen.
2. Van dringende redenen is in ieder geval sprake als het opleggen van een maatregel of een bestuurlijke boete, in de individuele situatie, vanwege zeer uitzonderlijke en bijzondere omstandigheden onaanvaardbare consequenties zou hebben voor de belanghebbende of zijn gezin.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Voetnoten

1.CRvB 23 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:386.
2.CRvB 8 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1952.