Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.842 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.710. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de belanghebbende stelde dat de uitkering van € 25.000 die hij had ontvangen, ten onrechte als loon uit dienstbetrekking was aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende sinds 1 oktober 1998 in dienstbetrekking was bij een besloten vennootschap (BV 1) en dat hij op 21 oktober 2008 aandelen in deze BV had gekocht. De belanghebbende had de uitkering van € 25.000 opgegeven als loon in zijn aangifte IB/PVV. De inspecteur stelde dat de uitkering verband hield met de dienstbetrekking van de belanghebbende en dat er geen bewijs was dat het een rentevergoeding betrof. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de uitkering terecht als loon was aangemerkt, omdat de belanghebbende geen onderbouwende stukken had overgelegd die zijn stelling konden ondersteunen.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen konden binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.