ECLI:NL:RBZWB:2021:6378

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10162
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opname van vertrek in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) en de rechtsgeldigheid daarvan

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser, die op het adres [adres] in [plaatsnaam] stond ingeschreven, was het niet eens met het besluit van het college om zijn vertrek uit de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) op te nemen. Dit besluit volgde op een adresonderzoek dat was gestart naar aanleiding van de inschrijving van een nieuw gezin op het adres van de eiser. Het college had vastgesteld dat de eiser niet woonachtig was op het opgegeven adres, wat werd ondersteund door verklaringen van de huidige bewoners en de bevindingen van de BRP-toezichthouder tijdens een huisbezoek. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geoordeeld dat de eiser niet kon worden bereikt en dat er geen aangifte van adreswijziging of vertrek was ontvangen. De rechtbank concludeerde dat het college voldoende onderzoek had gedaan en dat de opname van het vertrek van de eiser in de BRP rechtmatig was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10162 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit bekend gemaakt op 14 juli 2020 (primaire besluit) heeft het college besloten tot opname van gegevens van het vertrek van eiser in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP).
In het besluit van 28 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 november 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. M.N. Landzaad namens het college.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser stond ingeschreven in de BRP op het adres [adres] in [plaatsnaam] . Dit adres betreft een eengezinswoning.
Naar aanleiding van de inschrijving van een (nieuw) gezin op dit adres is het college op
2 april 2020 een adresonderzoek gestart. Medewerkers van de gemeente [plaatsnaam] hebben een huisbezoek op het adres afgelegd. Hierbij was ook de BRP-toezichthouder van de gemeente aanwezig. Op basis van de aangetroffen situatie is geconcludeerd dat in de woning geen plaats is voor eiser en dat hij dus niet woonachtig kan zijn op dit adres.
Bij brief van 7 mei 2020 heeft het college eiser in de gelegenheid gesteld om binnen vijf dagen een adreswijziging door te geven. Daarbij is medegedeeld dat mocht een reactie van eiser uitblijven of uit een reactie niet kunnen worden afgeleid waar eiser woont, dit reden kan zijn om het onderzoek uit te breiden en erin kan resulteren dat eiser wordt uitgeschreven uit de BRP. Tevens kan aan eiser een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Het college heeft geen adreswijziging van eiser ontvangen.
Op 2 juni 2020 heeft eiser telefonisch verklaard op het genoemde adres te wonen. Eiser is in de gelegenheid gesteld dit op enige wijze (middels foto’s of pintransacties) aan te tonen.
Het college heeft geen reactie van eiser ontvangen.
Bij brief van 23 juni 2020 heeft het college aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om gegevens over het vertrek van eiser in de BRP op te nemen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken een adreswijziging door te geven.
Bij het primaire besluit, dat gepubliceerd is in het Gemeenteblad, heeft het college besloten gegevens over het vertrek van eiser op te nemen in de BRP.
Eiser is op 10 juli 2020 op de hoogte gesteld van het besluit. Hij heeft hiertegen op 10 juli 2020 een bezwaarschrift ingediend.
Op 21 september 2020 heeft een hoorzitting bij de commissie voor de bezwaarschriften plaatsgevonden. Op 2 november 2020 heeft deze commissie een advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is het primaire besluit in stand gelaten.
Geschil
2. In geschil is of het college terecht is overgegaan tot opname van gegevens van het vertrek van eiser in de BRP.
Standpunten van partijen
3. Eiser voert aan dat zijn inschrijving op het adres [adres] in [plaatsnaam] correct is. Hij verhuurt de woning aan een gezin, maar eiser heeft op dat adres zijn eigen slaapkamer. Volgens eiser hebben de huurders de vragen van de gemeente niet goed begrepen. Verder heeft het college niet gedegen onderzocht of zijn beweringen kloppen en nagelaten om tijdens de controle foto’s te maken van zijn slaapkamer. Omdat de vader van eiser ziek was, heeft hij zelf geen bewijsstukken kunnen aanleveren.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat uit een gedegen adresonderzoek is gebleken dat eiser niet woonachtig is op het genoemde adres. Een gezin bestaande uit vijf personen huurt de woning. In de woning zijn vier slaapkamers aanwezig waarvan drie in gebruik zijn als slaapkamer en de vierde als kleine rommelkamer. Er is daarnaast geen plaats voor eiser. De bewoners hebben meermalen verklaard dat eiser er niet woont. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de huurders de vragen niet goed hebben begrepen of iets anders wilden verklaren. Bovendien huren de huurders blijkens de huurovereenkomst de gehele woning en niet slechts een gedeelte daarvan, zoals eiser stelt. Eiser heeft zijn stelling dat hij nog in de woning woont, niet met stukken onderbouwd. Het is niet gelukt om een ander adres van eiser te achterhalen, zodat het college zich op het standpunt stelt dat het terecht de gegevens over het vertrek van eiser uit Nederland in de BRP heeft opgenomen.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP) draagt, indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
Op grond van het tweede lid wordt als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
6. Uit artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP blijkt dat van ambtshalve opneming van vertrek uit Nederland alleen sprake kan zijn als aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet het zo zijn dat de ingezetene door het college niet kan worden bereikt. Ten tweede moet het college constateren dat van de betrokkene geen aangifte van wijziging van zijn adres of van zijn vertrek is ontvangen. Ten derde moet na gedegen onderzoek zijn gebleken dat geen (andere) verblijfs- en adresgegevens van de betrokkene achterhaald konden worden.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) [1] gaat het bij de toepassing van de Wet BRP om de registratie van een adres. Indien een ingezetene, zoals in dit geval, weliswaar heeft gereageerd op de brieven van het college, maar niet bereikbaar was in de woning en geen ander adres heeft opgegeven, is hij in zoverre onbereikbaar. Het college heeft daarom terecht geoordeeld dat eiser niet kon worden bereikt in de zin van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP. Aan de eerste voorwaarde voor toepassing van dit artikel is dus voldaan.
Verder heeft het college geconstateerd dat van eiser geen aangifte van een adreswijziging of van vertrek is ontvangen. Ook aan de tweede voorwaarde is dus voldaan.
Ten aanzien van de derde voorwaarde voor toepassing van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP, is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar het feitelijke woonadres van eiser.
Door medewerkers van de gemeente is op het adres [adres] in [plaatsnaam] een adresonderzoek verricht, naar aanleiding van de inschrijving van een nieuw gezin in de BRP. De BRP-toezichthouder heeft op 2 april 2020 een huisbezoek afgelegd. Hierbij heeft de toezichthouder vastgesteld dat eiser niet woonachtig is op dit adres en dat gezien de gezinssamenstelling en de indeling in de woning er naast het gezin geen plaats is voor eiser. Verder hebben de bewoners van de woning meermalen verklaard dat eiser daar niet woont. Nu de afgelegde verklaringen samenhangend en gedetailleerd zijn ziet de rechtbank, anders dan eiser, geen reden om eraan te twijfelen dat de bewoners goed begrepen hebben wat zij hebben verklaard.
Op basis van de aangetroffen situatie tijdens het huisbezoek, die mede blijkt uit de foto’s in het dossier, mocht het college naar het oordeel van de rechtbank vaststellen dat eiser niet (meer) woonachtig was op het adres [adres] in [plaatsnaam] .
Eiser is meermalen in de gelegenheid gesteld om openheid van zaken te geven en zijn feitelijk woonadres door te geven, maar hieraan heeft eiser geen gevolg gegeven. Ook door middel van het aanschrijven van familieleden van eiser is het college er niet in geslaagd om een ander adres van eiser te achterhalen. Nu het college na gedegen onderzoek geen andere woon- of verblijfplaats van eiser heeft kunnen vaststellen, is naar het oordeel van de rechtbank ook aan de derde voorwaarde voor toepassing van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP voldaan.
De enkele stelling van eiser dat hij in de woning woont, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van het rapport met betrekking tot het adresonderzoek. Het had onder deze omstandigheden op de weg van eiser gelegen om zijn standpunt te onderbouwen, bijvoorbeeld aan de hand van eigen foto’s. Gedurende het adresonderzoek is eiser ook meermalen in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij wel op dat adres woonachtig was, maar hij heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd. Ook in bezwaar en beroep heeft eiser zijn stellingen niet onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voor de stelling van eiser onvoldoende aanknopingspunten. Daar staat tegenover dat de foto’s van de woning en de bevindingen van de toezichthouder aansluiten bij de verklaringen van de huidige bewoners van de woning. De stelling van eiser dat zijn slaapkamer niet is gefotografeerd, volgt de rechtbank niet. De rechtbank leidt uit de bij het rapport gevoegde foto’s af dat alle in de woning aanwezige kamers zijn gefotografeerd, er zijn immers naast foto’s van de woonkamer, foto’s van vier verschillende kamers. Geen van deze kamers is (ingericht als) de slaapkamer van eiser.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft besloten tot opname van gegevens van het vertrek van eiser in de BRP.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 16 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2016:2270