ECLI:NL:RBZWB:2021:6337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
C/02/391968 / KG ZA 21-547
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in kort geding tegen gemeente tot het bieden van woonruimte na afloop van ISD-maatregel

In deze zaak vordert eiser, verblijvende in PI Vught, dat de gemeente Goes hem passende woonruimte biedt na afloop van zijn ISD-maatregel op 7 december 2021. Eiser stelt dat de gemeente een zorg- en inspanningsverplichting heeft om hem te ondersteunen bij het vinden van huisvesting, voortvloeiend uit verschillende juridische bepalingen, waaronder artikel 22 van de Grondwet en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. De gemeente Goes betwist deze verplichting en stelt dat eiser zelf stappen kan ondernemen om huisvesting te verkrijgen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, maar wijst het beroep op de Grondwet en het IVESCR af, omdat deze bepalingen geen directe rechten verlenen. De rechter erkent wel dat de gemeente een inspanningsverplichting heeft, maar concludeert dat deze niet is nagekomen. Echter, de rechter benadrukt dat de gemeente niet verplicht is om eiser zelf van huisvesting te voorzien, maar enkel moet ondersteunen bij het vinden van woonruimte. Daarom worden de vorderingen van eiser afgewezen, en worden de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/391968 / KG ZA 21-547
Vonnis in kort geding van 13 december 2021
in de zaak van
[eiser],
ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding verblijvende te PI Vught,
eiser,
advocaat mr. M.C. Geijtenbeek te Goes,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GOES,
zetelend te Goes,
gedaagde,
advocaat mr. J. Mikes te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente Goes genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 november 2021 met producties 1 tot en met 6;
  • de brief met producties 1 tot en met 8 van de zijde van Gemeente Goes;
  • de mondelinge behandeling op 2 december 2021;
  • de pleitnota van [eiser];
  • de pleitnota van de gemeente Goes.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In oktober 2018 is aan [eiser] een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd waarbij [eiser] zich moet houden aan voorwaarden van zijn reclasseringstoezicht, met een proeftijd van twee jaar.
2.2.
In 2019 stelt de gemeente Goes woonruimte beschikbaar aan [eiser]. De gemeente Goes heeft de destijds in Goes opererende woningcorporatie RWS bereid gevonden een containerwoning voor [eiser] te regelen op een door de gemeente Goes beschikbaar gesteld perceel. In afwachting daarvan heeft zij een pand aan de Stephensonweg 1 te Goes geschikt gemaakt voor bewoning en aan [eiser] ter beschikking gesteld. Hiertoe hebben de gemeente Goes en [eiser] een tijdelijke huurovereenkomst gesloten die was gekoppeld aan een zorg-begeleidingsovereenkomst tussen [eiser] en MJD Emergis (Maatschappelijke en Justitiële Dienstverlening). [eiser] heeft op 25 juli 2019 het pand aan de Stephensonweg betrokken. De gemeente Goes heeft de tijdelijke huurovereenkomst bij brief van 9 augustus 2019 opgezegd.
2.3.
[eiser] heeft hiertegen een voorlopige voorziening ingesteld waarin hij vordert dat de kantonrechter de gemeente Goes veroordeelt om hem weer toe te laten tot het pand aan de Stephenson weg 1 te Goes. De kantonrechter heeft dit bij vonnis van 3 oktober 2019 toegewezen.
2.4.
Terugkeer van [eiser] naar het pand aan de Stephensonweg was niet meer mogelijk omdat dit pand reeds door een ander in gebruik genomen was. De gemeente Goes heeft daarom een woning aan de M.A. de Ruijterlaan aan [eiser] aangeboden. [eiser] is daar vervolgens gaan wonen.
2.5.
Bij beslissing van 12 november 2019 heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging van de in 2018 voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel gelast omdat [eiser] zich niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden. Op 7 december 2021 loopt de ISD-maatregel af.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de gemeente Goes te gebieden aan [eiser] te (doen) verhuren dan wel te laten gebruiken een passende woonruimte vanaf 7 december 2021 dan wel een in goede justitie te bepalen datum op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de gemeente Goes in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat de gemeente Goes een zorg- en inspanningsverplichting heeft om aan hem een passende woonruimte te verhuren of te doen gebruiken. [eiser] voert aan dat deze verplichting voortvloeit uit artikel 22 Grondwet, artikel 11 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR), artikel 44f Penitentiaire Maatregel, artikel 3.1 van de Richtlijn voor Strafvordering bij Meerderjarige Veelplegers (hierna: de Richtlijn) en het Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers (hierna: het Samenwerkingsmodel).
3.3.
De gemeente Goes voert verweer. Zij betwist dat zij haar zorg- en inspanningsverplichting verzaakt. Zij voert aan dat [eiser] bij Orionis in Vlissingen een dak- en thuislozenuitkering aan kan vragen, het adres van het stadskantoor van gemeente Vlissingen kan als postadres dienen, [eiser] kan zich inschrijven voor een sociale huurwoning en er is maatschappelijke, medische en geestelijke zorg beschikbaar voor [eiser]. De gemeente Goes voldoet hiermee aan haar wettelijke zorgplicht. Daarnaast kan [eiser] binnen afzienbare tijd beschikken over een huurwoning door een beroep te doen op de vangnetregeling bij de woningcorporatie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] voert aan dat hij spoedeisend belang heeft bij zijn vordering omdat hij op
7 december 2021 in vrijheid wordt gesteld en hij, nu er geen huisvesting voor hem is geregeld, dakloos dreigt te raken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] daarmee een voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Dat, volgens de stellingen van de gemeente Goes, de huisvesting van [eiser] niet is gelukt omdat hij naar Goes wil terugkeren en de gemeente Goes en de betrokken hulpinstanties in deze regio [eiser] niet meer willen helpen en dat [eiser] een beroep kan doen op de vangnetbepaling van de woningcorporatie, doet op zichzelf niet af aan het spoedeisend belang van [eiser].
4.2.
Het beroep van [eiser] op artikel 22 van de Grondwet wordt gepasseerd. Dat artikel verschaft burgers immers geen in rechte inroepbare waarborgen. Lid 2 van dit artikel geeft geen recht op woonruimte, maar verplicht de overheid een beleid te voeren dat erop gericht is (in het algemeen) voldoende woongelegenheid te bevorderen. Dat geldt eveneens voor de bepaling uit artikel 11 van het IVESCR. Dit betreft geen een ieder verbindende bepaling. Dit blijkt reeds uit de bewoordingen van het artikel, waarin wordt vermeld dat staten die partij zijn bij het verdrag “passende maatregelen” nemen “om de verwezenlijking van dit recht te verzekeren.” Hieruit volgt dat sprake is van een algemeen geformuleerde sociale doelstelling en dat de verdragsstaten zich hebben verbonden tot het nastreven en verwezenlijken daarvan. In de Memorie van Toelichting bij de Wet tot goedkeuring van het IVESCR is opgemerkt dat de bepalingen van dit verdrag in het algemeen geen directe werking zullen hebben (Bijl. Hand. II 1975-1976, 13932, nr. 3, p. 12/13). Het beroep op dit artikel slaagt derhalve evenmin.
4.3.
[eiser] beroept zich tevens op artikel 44f Penitentiaire Maatregel. Uit dit artikel volgt dat het college van burgemeester en wethouders afspraken dient te maken met de minister over de laatste fase van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, waaronder huisvesting. Uit artikel 3.1 van de Richtlijn, waarop [eiser] zich beroept, volgt dat de nazorg de gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de Dienst Justitiële inrichtingen, de reclasseringsorganisaties en de gemeente van terugkeer. In het Samenwerkingsmodel is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:

4) Gemeenten hebben een inspanningsverplichting om ervoor zorg te dragen dat er voldoende woonvoorzieningen zijn voor – daarvoor geïndiceerde – (ex-)gedetineerde burgers.
(…)
6) Gemeenten spannen zich ervoor in dat zij, indien noodzakelijk, tijdig passende huisvesting voor de (ex-)gedetineerde burger organiseren.
De gemeente Goes verwijst in haar verweer naar het convenant Bestuurlijk Akkoord “Kansen bieden voor re-integratie” en de daaruit voortvloeiende Handreiking Bestuurlijk Akkoord Nazorg ex gedetineerden (Hierna: de Handreiking). In de Handreiking is voor zover relevant het volgende opgenomen:

5) Als er geen sprake is van huisvesting schrijft de gedetineerde zich zo snel mogelijk in als woningzoekende. Het inschrijven gaat o.a. via de woonruimteverdeelsystemen van woningcorporaties.
6) Gemeenten ondersteunen de gedetineerde bij het vinden van passend onderdak en spannen zich in (in samenwerking met zorgaanbieders en woningbouwcorporaties) om tijdig passende huisvesting te vinden.
7) Gemeenten nemen de huisvestingsbehoefte van ex-gedetineerden mee in hun woon(zorg)visie en vertalen deze naar passende prestatieafspraken met woningcorporaties en verhuurdersorganisaties.
4.4.
Uit de in 4.3. genoemde regelingen blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam dat op de gemeente Goes een inspanningsverplichting rust jegens [eiser] om hem te ondersteunen bij het vinden van passende woonruimte.
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gemeente Goes niet aan de uit voornoemde regelingen voortvloeiende inspanningsverplichting heeft voldaan. Het is op zich begrijpelijk dat dat de gemeente Goes niet langer bereid is om aan [eiser] een maatwerktraject aan te bieden, gelet op haar vergaande inspanningen voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel in 2019. Dit ontslaat de gemeente Goes echter niet van de nu op haar rustende inspanningsverplichting. Van de gemeente Goes had dan ook mogen worden verwacht dat zij opnieuw, ondanks de negatieve ervaringen in het verleden, in samenspraak met [eiser] en de PI had onderzocht of er sprake is van (gedrags)verandering ten opzichte van de situatie in 2019 die met zich brengt dat er nu wel aanknopingspunten zijn om [eiser] ondersteuning, al dan niet in de vorm van een maatwerktraject, aan te bieden.
De verwijzing van de gemeente Goes naar de basisvoorzieningen is verder onvoldoende om te voldoen aan de inspanningsverplichting tot ondersteuning bij het vinden van passende woonruimte. In zijn algemeenheid geldt dat locaties voor maatschappelijke opvang met overnachtingsplekken niet kunnen worden aangemerkt als de in de regelingen bedoelde passende huisvesting. De verwijzing naar de vangnetregeling van de woningcorporaties acht de voorzieningenrechter in dit geval eveneens onvoldoende, omdat de gemeente Goes zelf ook stelt dat [eiser] zich bij de woningcorporaties niet kan inschrijven omdat hij op een zwarte lijst staat. Van de gemeente Goes had mogen worden verwacht dat zij zich er in ieder geval van had vergewist, en dat in deze procedure ook had onderbouwd, dat deze vangnetregeling voor [eiser] daadwerkelijk beschikbaar is. Dat heeft zij niet gedaan.
4.6.
De vaststelling dat de gemeente Goes niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting jegens [eiser] om hem te ondersteunen bij het vinden van passende woonruimte, leidt echter niet tot toewijzing van het gevorderde. De op de gemeente Goes rustende verplichting is een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting. De gemeente Goes moet [eiser] ondersteunen bij het vinden van woonruimte, maar is niet gehouden [eiser] zelf van huisvesting te (doen) voorzien. [eiser] kan dit dan ook niet in rechte afdwingen. De vorderingen van [eiser] zullen derhalve worden afgewezen.
4.7.
Nu beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de voorzieningenrechter de proceskosten compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken door mr. J. de Graaf op 13 december 2021.
(JS)