Op 8 december 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de kinderen zijn niet in staat om hen een veilige en passende opvoeding te bieden, wat heeft geleid tot de noodzaak van een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De kinderen verblijven sinds november 2019 op vrijwillige basis in een pleeggezin en zijn sinds april 2021 in hun huidige pleeggezin. De kinderrechter heeft eerder op 26 november 2021 een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu wordt verlengd tot 26 februari 2022.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden, met de nadruk op de gezamenlijke plaatsing van de kinderen in een gespecialiseerd gezinshuis. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet beschikbaar zijn voor de kinderen en dat er gezocht wordt naar een nieuwe pleegvoorziening die geschikt is voor de specifieke problematiek van de kinderen. De kinderrechter heeft de betrokkenen aangespoord om actief contact te onderhouden met de gecertificeerde instelling (GI) en heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat de ontwikkeling van de kinderen in gevaar is en dat de ouders niet in staat zijn om hen de benodigde zorg en huisvesting te bieden. De kinderrechter heeft de maatregelen verlengd en de GI de opdracht gegeven om de overgang naar een nieuwe voorziening te realiseren, waarbij de kinderen gezamenlijk geplaatst zullen worden. De kinderrechter heeft waardering uitgesproken voor de inzet van de ouders en pleegouders in het belang van de kinderen.