Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Motivering
- het jaar 2012 (zaaknummer 18/3933);
- het jaar 2013 (zaaknummer 18/3934);
- het jaar 2014 (zaaknummer 18/3935).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende, een buitenlandse beleggingsinstelling, beroep had ingesteld tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende, gevestigd in de Verenigde Staten, een beroepschrift had ingediend tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende stelde dat zij recht had op teruggaaf van dividendbelasting op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi).
De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Belanghebbende werd in de gelegenheid gesteld om het beroep nader te motiveren, maar heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank oordeelde dat, gezien het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren vanaf 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang is.
De rechtbank concludeerde dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, omdat de Hoge Raad had beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. Aangezien er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestond, had belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.