Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Motivering
- het jaar 2012 (zaaknummer 18/4639);
- het jaar 2013 (zaaknummer 18/4640);
- het jaar 2014 (zaaknummer 18/4641).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2012, 2013 en 2014. De belanghebbende stelde dat zij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 14 september 2021 in de gelegenheid is gesteld om het beroep nader te motiveren, maar hierop geen reactie heeft ontvangen. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat, gezien het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren vanaf 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang is. De rechtbank concludeert dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
Aangezien er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft de rechtbank ook geoordeeld dat er geen recht is op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen zijn daarom kennelijk ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.