Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Motivering
- het jaar 2008 (zaaknummer 18/765);
- het jaar 2009 (zaaknummer 18/766);
- het jaar 2010 (zaaknummer 18/767);
- het jaar 2011 (zaaknummer 18/768).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin belanghebbende, gevestigd in Duitsland, beroep aantekende tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Belanghebbende stelde dat zij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat zij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling. De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep nader te motiveren, maar ontving geen reactie. De rechtbank oordeelde dat, gezien het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren vanaf 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang was. De rechtbank concludeerde dat de teruggaafverzoeken terecht waren afgewezen, omdat de Hoge Raad had beslist dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. Aangezien er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestond, had belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen werden daarom kennelijk ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.