Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Motivering
- het jaar 2012 (zaaknummer 16/5264);
- het jaar 2013 (zaaknummer 16/5265).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 9 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 16/5264 en 16/5265. De belanghebbende, een buitenlandse fiscale beleggingsinstelling, had beroep aangetekend tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2012 en 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, gevestigd in de Verenigde Staten, zich beroept op het Unierecht en stelt dat zij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting omdat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad.
De rechtbank heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep nader te motiveren, maar heeft geen reactie ontvangen. De rechtbank oordeelt dat, gezien het overgangsrecht van de wet Overige fiscale maatregelen 2008, voor teruggaafverzoeken met betrekking tot boekjaren vanaf 1 januari 2008 het regime van de afdrachtvermindering van belang is. De rechtbank concludeert dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen, omdat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
Aangezien er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft de belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank wijst erop dat in het beroepschrift is vermeld dat het ook namens de participanten in het fonds is ingediend, maar er is niet aangetoond dat deze participanten aanspraak kunnen maken op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.