ECLI:NL:RBZWB:2021:6254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4156
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 6 december 2021, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) op haar bezwaar. Eiseres had eerder een uitspraak van de rechtbank van 19 april 2021 ontvangen, waarin het UWV werd opgedragen opnieuw te beslissen op haar bezwaar. Eiseres stelt dat het UWV dit niet tijdig heeft gedaan, wat haar aanleiding geeft om beroep in te stellen.

De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting, omdat dit volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet vereist is. De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. Eiseres heeft dit gedaan op 9 augustus 2021, maar de rechtbank constateert dat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast heeft eiseres verzocht om de vaststelling van een dwangsom, maar omdat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, kan de rechtbank hier niet op ingaan. Eiseres heeft ook om schadevergoeding gevraagd, maar dit verzoek moet door het UWV worden behandeld bij de nog te nemen beslissing op bezwaar. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2021 met kenmerk BRE 19/4955 (ECLI:NL:RBZWB:2021:4830). In die uitspraak staat dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens haar niet tijdig heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
De uitspraak van 19 april 2021, is op 20 april 2021 verzonden. Volgens artikel 8:106 van de Awb in samenhang gelezen met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak wordt, voor zover hier van belang, de werking van de uitspraak van de rechtbank opgeschort totdat de termijn voor het instellen van hoger beroep is verstreken, of, indien hoger beroep is ingesteld, op het hoger beroep is beslist. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak. Dit brengt met zich mee dat de beslistermijn is aangevangen op 1 juni 2021.
De rechtbank constateert dat in de uitspraak van 19 april 2021 is opgedragen om een beslissing op bezwaar te nemen zonder dat daarbij een beslistermijn is bepaald. In dat geval geldt de beslistermijn die volgt uit de wet. In artikel 112 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is bepaald dat verweerder op een bezwaar gericht tegen een beschikking waaraan een verzekeringsgeneeskundige of arbeidskundige beoordeling ten grondslag ligt, binnen zeventien weken beslist. Verweerder heeft voorts deze beslistermijn op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb tijdig verdaagd met zes weken. In dit geval eindigde de beslistermijn dus op 9 november 2021. Eiseres heeft verweerder op 9 augustus 2021 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken. Nu eiseres de ingebrekestelling te vroeg heeft gestuurd, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, kan de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom niet vaststellen. Dit volgt uit artikel 8:55c van de Awb.
Eiseres heeft tevens verzocht om verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding. Verweerder dient bij de nog te nemen beslissing op bezwaar een beslissing te nemen op het verzoek tot het betalen van schadevergoeding in verband met de beslissing ter zake de loondoorbetalingsverplichting.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om vaststelling van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 6 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.