ECLI:NL:RBZWB:2021:4830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19_4955
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en loonsanctie in bestuursrechtelijke procedure

Op 19 april 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die als taxichauffeur werkzaam was en op 6 februari 2017 uitviel door gezondheidsklachten. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 23 augustus 2019, waarin haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Tijdens de zitting op 25 januari 2021 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door een jurist. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte niet had ingegaan op de bezwaren van eiseres met betrekking tot de loonsanctie voor de werkgever, aangezien eiseres had gesteld dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank concludeerde dat het UWV impliciet een beslissing had genomen over de loonsanctie, maar deze niet had gemotiveerd in het bestreden besluit, wat aanleiding gaf tot vernietiging van dat besluit in dat opzicht.

Wat betreft de WIA-uitkering oordeelde de rechtbank dat het UWV terecht had geweigerd om een uitkering toe te kennen, omdat eiseres niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. De rechtbank stelde vast dat de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de beoordeling konden wijzigen. Eiseres had geen medische informatie ingediend die haar standpunt onderbouwde. De rechtbank concludeerde dat de FML van 6 mei 2019 de beperkingen van eiseres niet onderschatte en dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de weigering van de WIA-uitkering ongegrond, maar verklaarde het beroep tegen het niet beslissen over de loonsanctie gegrond, waardoor het UWV werd opgedragen om hierover een beslissing te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4955 WIA

uitspraak van 19 april 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 augustus 2019 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 25 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als taxichauffeur. Voor dat werk is zij op 6 februari 2017 uitgevallen vanwege belemmerende gezondheidsklachten.
In een besluit van 16 mei 2019 (primaire besluit) heeft het UWV geweigerd per 15 mei 2019 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Ook is meegedeeld dat eiseres en de werkgever voldoende hebben gedaan aan de re-integratie van eiseres.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
De rechtbank begrijpt uit de beroepsgronden dat eiseres zich primair op het standpunt stelt dat het UWV de maximale loonsanctie had moeten opleggen aan de werkgever, omdat die onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en dan de WIA-uitkering had moeten weigeren. Volgens eiseres heeft het UWV in het primaire besluit impliciet beslist over het niet opleggen van een loonsanctie en heeft het niet beslist op haar bezwaren daartegen. Eiseres stelt zich subsidiair op het standpunt dat het UWV ten onrechte een WIA-uitkering heeft geweigerd.
3.
Over de loonsanctie
Uit vaste rechtspraak volgt dat wanneer een verzekerde bij zijn aanvraag om een WIAuitkering of later in die procedure aan het UWV vraagt om – in plaats van aansluitend op de wettelijke of verlengde wachttijd een uitkering toe te kennen – de werkgever een loonsanctie op te leggen, hij daarmee een aanvraag doet als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het UWV moet in dat geval een beslissing nemen op dat verzoek; die beslissing is dan aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 1:3, tweede lid, van de Awb, ook wanneer het verzoek wordt afgewezen. Tegen een dergelijke beschikking staat afzonderlijk – los van het besluit op de aanvraag om een WIA-uitkering – bezwaar en beroep open. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 februari 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC4481) en 2 december 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BK5131).
De rechtbank stelt vast dat eiseres zich in bezwaar tegen het primaire besluit op het standpunt heeft gesteld dat aan de werkgever ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat eiseres niet expliciet om een verlenging van de reeds opgelegde loondoorbetaling heeft gevraagd. Zij heeft in haar aanvraag om een WIA-uitkering wel aangegeven dat ze vond dat de werkgever niet voldaan heeft aan haar re-integratie-verplichtingen.
In het primaire besluit stelt het UWV zich op het standpunt dat de werkgever en eiseres voldoende hebben gedaan aan re-integratie. Hieruit volgt dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever zijn beoordeeld. Het UWV heeft, indien het meende dat de inspanningen onvoldoende waren geweest, de mogelijkheid ingevolge artikel 25, negende lid, van de WIA om een loonsanctie op te leggen dan wel gelet op het tiende lid van dat artikel de reeds opgelegde loonsanctie te verlengen. Uit het primaire besluit volgt dat het UWV hiervan af heeft gezien. Hiermee heeft het UWV impliciet een beslissing genomen over de (verlenging van de) loondoorbetalingsverplichting.
Nu de bezwaren van eiseres zich mede richten tegen dit onderdeel van het primaire besluit, is het UWV naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op haar bezwaren. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking
4.1
Over de WIA-uitkering
In geschil is vervolgens of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 15 mei 2019 (datum in geding).
4.2.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.3
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.4
De verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier van eiseres bestudeerd, waaronder de medische gegevens die eiseres had meegenomen naar het spreekuur. Ook heeft hij eiseres gezien op het spreekuur van 6 mei 2019, haar de anamnese afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzocht.
De verzekeringsarts rapporteert dat er aan de rug geen belangrijke stoornissen zijn vastgesteld. Wat betreft de heup- en blaasklachten is sprake van een stoornis waardoor er beperkingen bestaan van de lichamelijke belastbaarheid. De verzekeringsarts kan voor de psychische klachten geen beperkingen vaststellen omdat eiseres aangeeft dat hij niet mag doorvragen over haar PTSS-klachten en ze hiervoor evenmin onder behandeling is.
Er is geen reden om aan te nemen dat bij eiseres sprake is van een toestand zonder mogelijkheden. Zij kan niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt worden beschouwd.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 mei 2019.
De verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts B&B] heeft het dossier van eiseres bestudeerd. Eiseres heeft zelf afgezien van een hoorzitting.
Volgens de verzekeringsarts b&b blijkt niet dat de verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld heeft gehad van eiseres en de medische beperkingen. De verzekeringsarts heeft zijn conclusie gebaseerd op een zorgvuldige anamnese en eigen onderzoek en informatie van behandelend specialisten. Uit het bezwaarschrift en het dossier komen geen evident nieuwe medische feiten naar voren die aanleiding geven om het medisch verzekeringsgeneeskundig oordeel per de datum in geding te wijzigen. Ook de gegevens die bij dossierstudie naar voren komen sluiten aan bij de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b neemt daarom zijn visie over.
De verzekeringsarts b&b merkt verder op dat de diagnose M. Bechterew nog niet definitief gesteld is. Bovendien is een diagnose en/of classificatie op zich niet bepalend voor het vaststellen van de belastbaarheid. Een diagnose geeft richting aan wat betreft de aard en ernst van de beperkingen en (arbeids)handicaps. Conform de richtlijn Medische arbeidsongeschiktheidscriteria (MAOC) bepaalt het consistent samenhangend geheel van stoornissen, beperkingen en handicaps de belastbaarheid. Een later gestelde diagnose of aanvulling daarop leidt niet automatisch tot een wijziging van de vastgestelde belastbaarheid. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de verzekeringsarts rekening gehouden met het klachtenpatroon en de beperkingen die daaruit voortvloeien. Een verzekeringsarts is gespecialiseerd in het vaststellen van beperkingen op grond van medische klachten. Bovendien is een FML niet de weergave van klachten of beperkingen die eiseres ervaart, maar de weergave van beperkingen op grond van objectiveerbare afwijkingen die het gevolg zijn van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft de beperkingen ruim en inzichtelijk weergegeven.
4.5
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was. De verzekeringsarts heeft ten onrechte geen medische informatie opgevraagd over het blaasprobleem en de PTSS. Verder had de discrepantie tussen beleving en resultaat onderzoek die [naam bedrijfsarts] constateert aanleiding moeten zijn voor een onderzoek naar de volledige medische status. Bovendien is er een verkeerde maatstaf gebruikt voor het beoordelen van de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Ook zijn er ten onrechte geen beperkingen vastgesteld voor persoonlijk en sociaal functioneren in verband met de psychische problematiek die de huisarts geconstateerd heeft. Eiseres stelt ook dat, ook al wilde zij tegen de verzekeringsarts niet praten over haar psychische problemen, de verzekeringsarts in ieder geval de klachten had moeten uitvragen zonder in te gaan op de (kennelijk) traumatische oorzaak van de problematiek. Het zwijgen van eiseres zou een aanwijzing moeten zijn dat de problematiek ernstig is en aanleiding moeten zijn om bijvoorbeeld met de huisarts contact op te nemen. Verder is er nog onderzoek gaande vanwege verdenking van ziekte van Bechterew. Zij vindt ook dat zij niet in staat is om 10 kg te tillen.
4.6
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur, zoals een verzekeringsarts of verzekeringsarts b&b van het UWV, in het algemeen op dat advies mag afgaan, op voorwaarde dat is gebleken dat dit advies volledig is, geen tegenstrijdigheden bevat en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om medische stukken in te dienen die aan het medisch advies doen twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben het dossier van eiseres bestudeerd. In het dossier zat ook informatie van behandelaars. Bovendien heeft de verzekeringsarts eiseres gezien, de anamnese afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzocht.
In tegenstelling tot eiseres is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsartsen van het UWV in de discrepantie tussen de beleving van eiseres en de resultaten van het onderzoek die de bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] geconstateerd heeft, geen reden hoefden te zien voor een onderzoek naar de volledige medische status van eiseres. In dit verband is allereerst van belang dat een verzekeringsarts van het UWV gelet op zijn specifieke deskundigheid in staat wordt geacht om in een betrekkelijk korte tijd een goed beeld te krijgen van de gezondheidssituatie van een betrokkene en vervolgens de beperkingen voor arbeid vast te stellen. Bovendien is een door de bedrijfsarts verricht onderzoek bedoeld om de re-integratiemogelijkheden van de betrokkene in kaart te brengen en heeft dat dus een ander doel dan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek om de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA vast te stellen. Verder mag een verzekeringsarts in beginsel afgaan op zijn eigen oordeel.
De rechtbank is ook van oordeel dat de verzekeringsartsen geen medische informatie bij behandelaars van eiseres hoefden op te vragen. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of als een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. De rechtbank kan het UWV volgen in zijn standpunt dat zo’n situatie zich hier niet voor deed.
Dat de verzekeringsarts niet heeft doorgevraagd naar de PTSS-klachten van eiseres, is naar het oordeel van de rechtbank niet onzorgvuldig omdat eiseres er met de verzekeringsarts niet over wilde praten.
In de aanvullende bewaren is door de gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres psychische klachten heeft en voor haar klachten behandeling heeft in de eerste lijn. Dit standpunt is echter niet nader onderbouwd met medische informatie. Eiseres heeft voorts afgezien van aanwezigheid bij de hoorzitting. Zij heeft zichzelf hiermee de kans ontnomen haar klachten toe te lichten en zich te laten onderzoeken door de verzekeringsarts b&b. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat de verzekeringsartsen medische feiten over de datum in geding hebben gemist.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiseres op de datum in geding. De rechtbank is bovendien niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts b&b onvolledig is of tegenstrijdigheden bevat.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de subjectieve beleving van een betrokkene van haar klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid.
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de rug-, heup-, been-, blaas- en psychische klachten. De klachten zijn bij de beoordeling door de verzekeringsartsen betrokken.
De rechtbank voegt hier over de psychische klachten aan toe dat uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat eiseres hem gezegd heeft dat de huisarts PTSS heeft vastgesteld, dat ze er eerder enkele gesprekken over gehad had maar daarmee gestopt was en dat ze er geen medicatie voor gebruikt. Eiseres heeft tijdens de zitting bij de rechtbank gezegd dat ze er na de datum in geding medicatie voor is gaan slikken. Doordat eiseres weigerde om met de verzekeringsarts door te praten over deze klachten, beschikte deze naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om er beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren voor vast te stellen.
De rechtbank voegt hier over de lichamelijke klachten aan toe dat de verzekeringsartsen wisten dat de facetinfiltratie uit januari 2019 onvoldoende heeft geholpen tegen de pijn. Verder was de verzekeringsarts b&b ervan op de hoogte dat eiseres misschien lijdt aan de ziekte van Bechterew. De rechtbank voegt hieraan toe dat voor het vaststellen van beperkingen niet bepalend is welke diagnose kan worden gesteld.
Bij het opstellen van de FML is dan ook rekening gehouden met het geobjectiveerde deel van de klachten.
Eiseres heeft in bezwaar en beroep geen medische informatie ingediend. Het aanvullend bezwaarschrift van 6 juli 2019 dat is opgesteld door de bedrijfsarts en jurist [naam jurist] kan niet als medische informatie gelden, alleen al omdat niet blijkt dat [naam jurist] eiseres zelf heeft onderzocht. De rechtbank merkt ook op dat eiseres haar behandelaars had kunnen vragen om een uitdraai uit haar dossier. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding om te twijfelen aan haar belastbaarheid voor arbeid die de verzekeringsartsen hebben vastgesteld.
De rechtbank concludeert dat niet gebleken is dat in de FML van 6 mei 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc code 111180), parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053).
5.2
Eiseres heeft aangevoerd dat het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig was. Zij verwijst in dit verband naar het bezwaarschrift, waarin wordt vermeld dat de arbeidsdeskundige op 14 mei 2019 geen aandacht heeft besteed aan de re-integratie-inspanningen van de werkgever. Ook vindt zij dat de functies ten onrechte geschikt worden geacht. Tijdens de zitting heeft zij gezegd dat de functies waarin zij iets op de grond moet vervangen niet geschikt zijn vanwege haar beperking voor knielen of hurken.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank valt de beroepsgrond dat het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is vanwege het gebrek aan aandacht voor de re-integratie-inspanningen van de werkgever buiten de beoordeling van de weigering een WIA-uitkering toe te kennen.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling van 14 mei 2019 en naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 21 januari 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De rechtbank voegt daaraan toe dat de verzekeringsarts bij de medische anamnese heeft gerapporteerd dat eiseres kan hurken maar dat dit wel pijn geeft.
De rechtbank concludeert dat de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geselecteerde functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen beroepsgronden heeft aangevoerd, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 15 mei 2019.
7.
Duurzaamheid van de beperkingen
Omdat eiseres niet volledig arbeidsongeschikt is, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de duurzaamheid van haar beperkingen en dus evenmin aan de vraag of de verzekeringsarts de juiste maatstaf heeft aangelegd voor het beoordelen daarvan.
8.
Arbeidskundige motivering in beroep
De rechtbank stelt vast dat het UWV de geschiktheid van eiseres voor de geselecteerde functies pas in beroep voldoende heeft gemotiveerd, namelijk door de arbeidsdeskundige b&b in het rapport van 21 januari 2021.
Hiermee is het motiveringsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 7:12 van de Awb, geschonden. De rechtbank passeert deze schending met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiseres er niet door is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit op bezwaar met gelijke uitkomst zijn genomen.
9.
Conclusie
Het beroep zal, gelet op wat is overwogen in overweging 3 over de loondoorbetalingsverplichting, in zoverre gegrond worden verklaard. Het UWV zal hierover een beslissing op bezwaar moeten nemen.
Het beroep zal, gelet op wat in overwegingen 4 tot en met 8 is overwogen over de weigering een WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond worden verklaard.
10.
Proceskosten, griffierecht en schadevergoeding
De rechtbank zal, gelet op de vernietiging van het bestreden besluit voor wat betreft de loondoorbetalingsverplichting en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zoals aangegeven onder overweging 8, het UWV veroordelen in de proceskosten die eiseres gemaakt heeft. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.068,00 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het griffierecht dat eiseres betaald heeft aan haar vergoeden.
Het UWV dient bij het nemen van de beslissing op bezwaar een beslissing te nemen op het verzoek tot het betalen van schadevergoeding in verband met de beslissing ter zake de loondoorbetalingsverplichting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet beslissen op de bezwaren over de loonsanctie gegrond, vernietigt het bestreden besluit in zoverre en draagt het UWV op hierover een beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
  • verklaart het beroep tegen het weigeren om een WIA-uitkering toe te kennen ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 19 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.