ECLI:NL:RBZWB:2021:6234

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en afwijzing bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Deniz, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het college waarin haar bijstandsuitkering met ingang van 12 juni 2019 werd ingetrokken en de aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op 15 juli 2019 de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken, omdat zij niet alle opgevraagde informatie had verstrekt. Eiseres had een deel van de gevraagde stukken ingeleverd, maar niet alle benodigde bewijsstukken overgelegd, wat leidde tot de opschorting van haar uitkering. Het college heeft in het bestreden besluit van 25 augustus 2020 de bezwaren van eiseres tegen de intrekking van de uitkering ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 17 september 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres voerde aan dat het college machtsmisbruik had gepleegd en dat er geen goede afweging was gemaakt bij de intrekking van de uitkering. Het college stelde echter dat de intrekking terecht was, omdat eiseres niet had voldaan aan de informatieverplichtingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om de uitkering in te trekken en dat eiseres verwijtbaar had gehandeld door niet tijdig de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8310 PW

uitspraak van 8 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. R. Deniz,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 15 juli 2019 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 12 juni 2019 ingetrokken. In het besluit van 26 augustus 2019 (primair besluit II) heeft het college de aangevraagde bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand afgewezen.
In het bestreden besluit van 25 augustus 2020 heeft het college de bezwaren van eiseres tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 september 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt vanaf 4 januari 2016 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Het college is op 11 januari 2019 een rechtmatigheidsonderzoek gestart en heeft op 6 februari 2019 onder meer de bankafschriften van eiseres en haar zoon vanaf
1 december 2017 opgevraagd. Daarnaast heeft het college om concrete en objectiveerbare bewijsstukken verzocht ten aanzien van alle stortingen op de bankrekeningen, alle inkomsten en alle auto’s die eiseres vanaf 4 januari 2016 op naam van eiseres gesteld zijn (geweest). Eiseres heeft een deel van de opgevraagde stukken, namelijk de bankafschriften, op 18 februari 2019 ingeleverd.
Het college heeft op 7 mei 2019 verzocht om alle bankafschriften van eiseres en haar zoon vanaf 1 februari 2019 in te leveren, de jaarafrekening van NUON van 2017/2018 en concrete en objectiveerbare bewijsstukken ten aanzien van de stortingen op de bankrekeningen en ten aanzien van de auto’s. Eiseres heeft op 22 mei 2019 een deel van de opgevraagde gegevens ingeleverd. Hierbij heeft eiseres aangegeven dat haar zoon pas vanaf februari 2018 over een bankrekening beschikt en dat zij geen bewijsstukken heeft van de via Marktplaats aangekochte auto’s.
Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres in het besluit van 12 juni 2019 vanaf 12 juni 2019 opgeschort, omdat eiseres niet alle opgevraagde informatie heeft overgelegd. Hier ligt onder meer aan ten grondslag dat uit de door eiseres overlegde bankafschriften van haar zoon volgt dat er in de periode van 21 februari 2018 tot 28 februari 2018 sprake is van een beginsaldo van € 17,87. Eiseres krijgt een hersteltermijn tot 21 juni 2019 om de resterende stukken in te dienen. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiseres heeft vervolgens op 17 juni 2019 telefonisch overleg gevoerd met het college over de nog in te leveren stukken. Eiseres dient op 18 juni 2019 een verkoopfactuur in van de op 5 juni 2018 verkochte [merk auto] , een aantal afschriften van de bankrekening van haar zoon en een eigen toelichtingen ten aanzien van een aantal stortingen.
Bij primair besluit I heeft het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 12 juni 2019 ingetrokken. Eiseres heeft verwijtbaar verzuimd om de bankafschriften van haar zoon van 2 februari 2018 tot en met 21 februari 2018 te overleggen. Daarnaast heeft eiseres geen concrete en objectiveerbare bewijsstukken van de stortingen op haar bankrekening en de aankoop van een [merk auto 2] overgelegd. Eiseres heeft voorts geen stukken overgelegd ten aanzien van spaarrekening [bankrekeningnummer] noch ten aanzien van de stortingen van het salaris van haar zoon in de periode dat hij nog geen bankrekening had. Het college heeft in primair besluit II de op 1 augustus 2019 aangevraagde bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand afgewezen.
Eiseres voorziet vanaf 19 augustus 2019 zelf in haar inkomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II. Het college heeft op 25 augustus 2020 het bestreden besluit genomen en de bezwaren ongegrond verklaard.
2.
Omvang van het geschil
De rechtbank constateert dat de beroepsgronden enkel betrekking hebben op de intrekking van de uitkering. De rechtbank zal daar bij de verdere beoordeling vanuit gaan. Op basis van de beroepsgronden is in geschil of het college op goede gronden de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 12 juni 2019 heeft ingetrokken.
3.
Beroepsgronden eiseres en verweer college
3.1
Eiseres voert – onder verwijzing naar de bezwaargronden – aan dat zij door het uitblijven van het nemen van het bestreden besluit een voorlopige voorziening heeft aangevraagd (die afgewezen is) alsmede dat de rechtbank, in een aparte procedure, het college heeft opgedragen om alsnog te beslissen op de gemaakte bezwaren. Na de uitspraak van 13 augustus 2020 heeft het college aangeboden om primair besluit I te heroverwegen, mits eiseres geen aanspraak zou maken op een proceskostenvergoeding. Toen eiseres hier niet mee instemde, heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. Eiseres verwijt het college machtsmisbruik. Daarnaast stelt eiseres dat het college geen afweging heeft gemaakt ten aanzien van de intrekking, terwijl dat wel geadviseerd is. Het gestelde overleg, voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit, met haar bewindvoerder en de verhuurder maakt dit niet anders.
3.2
Het college stelt zich op het standpunt dat de uitkering terecht vanaf 12 juni 2019 is ingetrokken. Het college erkent dat het bestreden besluit te laat is genomen, maar stelt dat het eiseres vrij staat om hiertegen rechtsmiddelen in te stellen. Dat heeft eiseres ook gedaan. De strekking van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften sociale zekerheid was dat het college onderzoek moest doen naar de effecten van de intrekking van de uitkering op het verloop van het schuldsaneringstraject in relatie tot het gegeven dat eiseres vanaf medio augustus 2019 inkomsten uit werk heeft. Het college heeft dit ook opgepakt voorafgaand aan het bestreden besluit. Uit het overleg met de bewindvoerder is het college gebleken dat eiseres de schuldsanering met een schone lei heeft afgesloten en de verhuurder heeft aangegeven dat de huurachterstand met een betalingsregeling is ingelopen. Dat dit pas voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit is opgepakt, doet niet af aan de gevolgen van de proportionaliteit van primair besluit I.
4.
Wettelijk kader
Het relevante wettelijk kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandsverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een eiseres verleende bijstand, dient eerst beoordeeld te worden of eiseres verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiseres hiervan een verwijt kan worden gemaakt [1] . 5.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de verzochte stukken van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Nadat eiseres niet alle opgevraagde informatie had overgelegd, heeft het college het recht op bijstand vanaf 12 juni 2019 opgeschort. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Eiseres is vervolgens nog tot 21 juni 2019 een hersteltermijn gegund om de gevraagde stukken alsnog over te leggen. Eiseres heeft op 17 juni 2019 overleg gevoerd met het college, waarbij het college de nog in te dienen stukken heeft opgesomd. Vervolgens heeft eiseres nog een deel van de gevraagde stukken overgelegd. Vaststaat dat eiseres ten tijde van het primaire besluit nog steeds niet alle informatie had overgelegd. Het gaat dan om de bankafschriften van de zoon van eiseres over de periode van 21 februari 2018 tot 28 februari 2018 en afschriften van een al bij toekenning van de uitkering bestaande spaarrekening [bankrekeningnummer] . Verder is geen controleerbaar en verifieerbaar bewijs overgelegd van stortingen en overschrijvingen van derden en van de aanschaf van twee ouders. Verder heeft het college gevraagd om bewijsstukken van de betaling van het salaris van haar zoon in de periode dat hij nog geen bankrekening had.
Eiseres heeft niet betwist dat de gevraagde gegevens relevant zijn voor het vast stellen van haar uitkering. Niet is gebleken dat eiseres niet redelijkerwijs binnen de gestelde hersteltermijn de door het college gevraagde stukken heeft kunnen overleggen. Onder deze omstandigheden beschouwt de rechtbank het niet overleggen van de opgevraagde informatie als verwijtbaar.
5.3
Artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet betreft een bevoegdheid om de bijstandsuitkering in te trekken vanaf de dag dat het recht op bijstand is opgeschort. De rechtbank constateert dat het college beleid hanteert voor de toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, namelijk de Beleidsregels terugvordering en verhaal Sociale Zekerheid, Gemeente Oosterhout (verder: Beleidsregels). Uit artikel 2 van de Beleidsregels volgt dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet.
De rechtbank overweegt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet was voldaan. Het college was bevoegd de uitkering van eiseres met ingang van 12 juni 2019 in te trekken. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 8 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 53a, eerste en zesde lid, van de Participatiewet
1. Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
6. Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, eerste, tweede en vierde lid, van de Participatiewet
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten: a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft. 2
.Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. 4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere om
standigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 2, eerste lid, sub a en tweede lid, van de Beleidsregels terugvordering en verhaal Sociale Zekerheid, Gemeente Oosterhout
1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot: a. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, lid 3 en lid 4, van de wet. 2. De bevoegdheid, zoals beschreven in het eerste lid, geldt voor het college als een algemene verplichting behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep 30 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2521.