ECLI:NL:RBZWB:2021:6230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
AWB- 21_3976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake Wajong-uitkering

Op 3 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.M.C. Verhaegen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 juli 2021, betreffende een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De gemachtigde van eiseres heeft het beroep op 14 september 2021 per fax ingediend, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat dit beroep niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroep was geëindigd op 13 september 2021, en de rechtbank heeft de gemachtigde erop gewezen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank heeft de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, waaronder de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11, en heeft geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen inhoudelijk oordeel kunnen geven over het bestreden besluit, en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet te doen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3976 WAJONG

uitspraak van 3 december 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiseres heeft met een brief van 13 september 2021, ontvangen door de rechtbank per fax op 14 september 2021, beroep ingesteld tegen het besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit) van het UWV over een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen om het beroepschrift binnen de daarvoor bepaalde termijn in te dienen. De griffier heeft de gemachtigde van eiseres met een brief van 28 september 2021 erop gewezen dat het beroep niet binnen die termijn is ingesteld en heeft daarbij de gelegenheid geboden de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten.
Ter verklaring van de termijnoverschrijding heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij heeft de rechtbank gevraagd om in het kader van proceseconomie (herzieningsverzoek, afwijzing, bezwaar, beroep) de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege te laten. Daarbij wijst zij op de door Stimulansz ontwikkelde ‘omgekeerde toets’. Ook wijst zij op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1500) over de ambtshalve beoordeling van de tijdigheid van bezwaar.
2. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is gedagtekend 30 juli 2021. Het besluit is volgens de begeleidende brief op 2 augustus 2021 aan de gemachtigde van eiseres verzonden, en niet aan eiseres zelf. De gemachtigde heeft de verzending en ontvangst van het bestreden besluit niet betwist. Het bepaalde in de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dan mee dat de beroepstermijn is aangevangen op de dag na verzending van het bestreden besluit en is geëindigd op 13 september 2021.
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is op 14 september 2021 per fax bij de rechtbank ontvangen en per post op 15 september 2021 ontvangen. Het beroepschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een beroepschrift dat per post is verzonden en binnen een week na het verstrijken van de beroepstermijn is ontvangen tijdig ingediend, wanneer het vóór het einde van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Uit de poststempel op de envelop blijkt dat het beroepschrift op 14 september 2021 ter post is bezorgd. Het is daarmee niet tijdig ter post bezorgd. Het beroepschrift is dus ook gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
3. Een beroepstermijn is van openbare orde. Dat wil zeggen dat het een fatale termijn is waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb in verband met zeer bijzondere omstandigheden.
De rechtbank ziet in de door de gemachtigde van eiseres aangevoerde redenen geen aanleiding om niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Daartoe overweegt de rechtbank dat de uitspraak van de CRvB waarop de gemachtigde zich beroept over het ambtshalve beoordelen van gevallen waarin het bezwaarschrift te laat is ingediend, gaat. In dit geval gaat het echter om een beroepschrift dat te laat is ingediend. De uitspraak van de CRvB heeft geen verandering gebracht in de verplichting van de rechtbank om ambtshalve de tijdigheid van het beroep bij de rechtbank te beoordelen. Dat wordt door de CRvB in die uitspraak ook overwogen (rechtsoverweging 4.5). De ‘omgekeerde toets’, ontslaat de rechtbank evenmin van deze verplichting.
4. Een en ander leidt tot de slotsom dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel kan geven over het bestreden besluit.
De rechtbank zal de zaak zonder behandeling op een zitting afdoen op de manier die hierna onder het kopje ‘Beslissing’ is vermeld.
5. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het bepaalde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, 6:9, 6:11 en 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 3 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:7 van de Awb luidt als volgt:
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Artikel 6:11 van de Awb luidt als volgt:
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien de voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.