ECLI:NL:RBZWB:2021:6215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
02/233284-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging doodslag en voor poging zwaar lichamelijke mishandeling na onverantwoordelijke rit van motorrijders van Breda naar Rotterdam in 11 minuten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2021, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en poging tot zware lichamelijke mishandeling. De zaak betreft een onverantwoordelijke motorrit van Breda naar Rotterdam, waarbij de verdachte met snelheden tot 277 km/u reed. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van andere weggebruikers, en sprak de verdachte vrij van poging doodslag. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het ernstig schenden van verkeersregels, wat leidde tot een veroordeling tot twee weken gevangenisstraf, twee maanden voorwaardelijk, en een voorwaardelijke rijontzegging van vijf jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich niet bewust leek van de ernst van zijn gedrag en dat zijn rijgedrag levensgevaarlijke situaties had gecreëerd. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van roekeloos rijgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/233284-20
vonnis van de meervoudige kamer van 7 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996, te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: met zijn rijgedrag heeft geprobeerd andere weggebruikers te doden, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2: zodanig heeft gereden dat hij de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, waardoor andere weggebruikers gevaar liepen op de dood of zwaar lichamelijk letsel.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
Ontvankelijkheid openbaar ministerie (OM)
3.1
Standpunt verdediging
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het OM bepleit voor alle ten laste gelegde feiten, omdat de vervolging van verdachte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Verdachte wordt vervolgd terwijl een derde motorrijder, die blijkens het dossier ook in beeld is geweest, niet is vervolgd. Het komt de verdediging bovendien voor dat het OM kennelijk bewust heeft gekozen om niet door te rechercheren en relevante passages achterwege heeft gelaten. De conclusie die hieruit volgt is dat het OM niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
3.2
Standpunt officier van justitie
Volgens de officier van justitie is het gelijkheidsbeginsel niet geschonden omdat geen sprake is van gelijke gevallen.
3.3.
Overweging rechtbank
Op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft het OM de discretionaire bevoegdheid om al dan niet tot vervolging over te gaan. Volgens vaste rechtspraak leent de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Dit betekent dat alleen in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van de vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, zoals het gelijkheidsbeginsel.
Het feit dat derden aan wie dezelfde gedragingen als verdachte verweten kunnen worden, niet zijn vervolgd leidt niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het OM in de strafvervolging tegen verdachte. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of sprake is van een ongelijke behandeling en zo ja, of een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor die ongelijke behandeling ontbreekt. Hiervoor moet zij kunnen vaststellen dat het OM naar willekeur de ene verdachte wel vervolgt en de andere niet. Voorts moet de rechtbank bepalen of deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren.
De rechtbank stelt vast dat in het dossier inderdaad sprake is van een derde motorrijder en dat deze niet is vervolgd. Deze persoon is, gelet op de toelichting van de officier van justitie, (vooralsnog) onvindbaar. Anders dan ten aanzien van verdachte en zijn medeverdachte heeft ten aanzien van die persoon geen verdere bewijsvergaring kunnen plaatsvinden en is diegene (ook) niet aangemerkt als verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is gelet hierop geen sprake van gelijke gevallen en daardoor evenmin van het meten met ongelijke maten waarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging ontbreekt, zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Dat, zoals de verdediging in dit verband heeft aangevoerd, het OM onvoldoende heeft gedaan ter opsporing van de derde motorrijder is in het licht van de beperkte capaciteit en middelen van het OM, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal het verweer van de verdediging daarom verwerpen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen zowel onder feit 1 als feit 2 ten laste is gelegd. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van het uitkijken van camerabeelden en het proces-verbaal snelheid- en impactanalyse. Volgens de officier van justitie had verdachte door zijn rijgedrag voorwaardelijk opzet op de dood van andere weggebruikers. Verdachte heeft zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat andere verkeersdeelnemers, ook onderling, dodelijk konden verongelukken en heeft deze kans, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, ook ten aanzien van eventuele dodelijke gevolgen voor hemzelf, op de koop toegenomen. Verdachte heeft alle regels met voeten getreden. Enkele keren heeft verdachte bijna een ongeval veroorzaakt, zodat hij zich bewust moet zijn geweest van het gevaar van de manier waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Door zijn gedrag desondanks niet aan te passen, heeft hij de kans op dodelijke ongevallen bewust aanvaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de poging doodslag zoals ten laste gelegd onder feit 1, omdat er onvoldoende overtuigend bewijs is voor het voorwaardelijk opzet bij verdachte op de dood dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van andere weggebruikers.
Er was geen sprake van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel en evenmin dat verdachte deze dan zou hebben aanvaard.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 21 augustus 2020, omstreeks 19.00 uur, heeft verdachte, als bestuurder van een BMW s1000rr met kenteken [kenteken] , op de A16 van Breda, vanaf de oprit Prinsenbeek, naar Rotterdam, ter hoogte van de afrit Feijenoord, een motorrit gemaakt. De A16 kent ter plaatse drie rijstroken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft met zijn GoPro twee filmpjes gemaakt van die motorrit. De betreffende videobestanden zijn door verbalisant [verbalisant 1] uitgelezen. Hij beschrijft dat te zien is dat drie motorrijders, waaronder verdachte, gedurende een slechts 11 minuten durende motorrit snelheden van steeds boven de 150 km/u, maar veelal boven de 200 km/u en soms zelfs boven de 270 km/u bereiken. Vanaf 1 minuut 30 neemt [verbalisant 1] waar dat verdachte, die aan het begin van de film wordt ingehaald door [medeverdachte] , [medeverdachte] inhaalt. [medeverdachte] rijdt op dat moment ruim 270 km/u. Met extreem hoge snelheden wordt vervolgens door verdachte tussen auto’s op de verschillende rijstroken door gereden en worden meerdere auto’s ingehaald, zowel links als rechts. Tevens wordt beschreven dat te zien is dat verdachte met hoge snelheid tripleert en tussen auto’s door zigzagt en dat verdachte met ruim 180 km/u een motorrijder en zijn bijrijder op de middelste rijstrook inhaalt. Vanaf 4 minuut 30 verdwijnt verdachte, die is ingehaald door de twee andere motorrijders, buiten beeld. Aan het einde van het filmpje wordt door verbalisant [verbalisant 1] waargenomen dat verdachte ongeveer 15 seconden later aankomt dan [medeverdachte] . Door de verbalisant is waargenomen dat gedurende de volledige motorrit de ter plaatse geldende maximumsnelheid door de motorrijders met enorme snelheden wordt overschreden en er, gelet op die snelheden, meerdere keren zeer dicht achter andere auto’s wordt gereden. De verbalisant beschrijft ook hoe te zien is dat andere weggebruikers kennelijk uit schrik reageren op het voorbijrijden van de motoren en dat dit bijna tot het ontstaan van ongevallen heeft geleid.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij is ingehaald door drie motorrijders en dat het ontzettend hard ging. Getuige [getuige 2] verklaart dat zij op de linkerrijstrook reed en ineens links werd ingehaald door een motorrijder die daarbij over een stukje asfalt tussen de rijstrook en de vangrail reed en er meteen ook nog twee andere motorrijders rechts en links van haar langs reden.
Door brigadier [verbalisant 2] , verkeersongevallenanalist werkzaam bij de afdeling Forensische Opsporing, bureau Verkeersongevallenanalyse, is een snelheid- en impactanalyse verricht naar de vraag of de snelheden waarmee de motorrijders hebben gereden hadden kunnen leiden tot aanrijdingen en wat de gevolgen van die aanrijdingen hadden kunnen zijn.
De conclusies uit dit onderzoek komen er op neer dat:
- een botsing van een motorfiets tegen de achterzijde van een personenauto met een
snelheidsverschil van 150 km/u of meer kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs
dodelijke afloop voor de inzittenden van de personenauto (met name voor hen die op de
achterbank zitten);
- een botsing tussen motorfietsen onderling in principe altijd kan leiden tot een aanrijding met dodelijke afloop of in ieder geval zwaar lichamelijk letsel, waarbij die kans groter is bij een groot snelheidsverschil;
- in vrijwel alle gevallen waarbij snelheden worden gereden tot 270 km/u het risico dat de motorrijder zelf zwaar lichamelijk letsel oploopt of komt te overlijden bij een aanrijding op een autosnelweg groot is;
- de afgelegde weg in reactietijd en remweg om af te remmen vanaf 270 km/u tot 100 km/u
ongeveer 317 meter bedraagt onder gunstige omstandigheden, hetgeen betekent dat als een voertuig op minder dan 159 meter afstand bij een snelheid van 100 km/u bijvoorbeeld van rijstrook wisselt de kans op een aanrijding zeer groot is.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bestuurder is van de motor (BMW) met kenteken [kenteken] die op de beelden is waargenomen. Hij heeft zich naar eigen zeggen laten meeslepen en heeft niet stil gestaan bij het gevaar.
Is sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van een dodelijk ongeval dan wel een ongeval waarbij andere verkeersdeelnemers zwaar lichamelijk letsel oplopen.
Vooropgesteld moet worden dat voornoemd opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte daadwerkelijk de intentie heeft gehad om andere verkeersdeelnemers van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvan is niet gebleken.
De vraag die dan voorligt is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet die op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de andere verkeersdeelnemers was gericht. Daarvan is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die gevolgen zouden intreden. De verdachte heeft zich blootgesteld in voornoemde zin indien hij wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat die gevolgen zouden intreden en hij die gevolgen ten tijde van zijn gedragingen niettemin bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Aanmerkelijke kans
De beantwoording van de vraag of het verkeersgedrag van verdachte de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan andere weggebruikers in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte gedurende de motorrit naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval dan wel een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg opleveren. De hiervoor genoemde gedragingen van verdachte en de andere twee motorrijders met de genoemde snelheden, zullen in het algemeen voor andere verkeersdeelnemers zo onverwacht zijn, dat die andere verkeersdeelnemers daar bij hun weggedrag redelijkerwijs geen rekening mee kunnen houden en daarop niet kunnen anticiperen. Daarnaast bestaat het reële risico dat die andere verkeersdeelnemers als gevolg van die gedragingen en de schrikreactie die dit teweeg kan brengen niet adequaat, op een voor andere weggebruikers veilige manier, zullen reageren. Voor verdachte en de andere twee motorrijders zelf geldt evenzeer dat hun gedragingen met de genoemde snelheden het reële risico in zich bergen dat een adequate reactie op het gedrag van andere weggebruikers niet mogelijk zal zijn. De kans op een ongeval tussen verdachte en andere weggebruikers of tussen die andere weggebruikers onderling, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet ondenkbeeldig maar aanmerkelijk. Dit wordt ook ondersteund door de bevindingen van de snelheid- en impactanalyse. De verweren van de verdediging vinden hun weerlegging in deze overweging.
Bewust aanvaarden
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte zich bewust van de hiervoor genoemde kans. Dit ligt besloten in de hiervoor genoemde, gevaarlijke wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Daarbij komt dat hij zijn snelheid heeft verminderd op momenten van drukte. Verdachte heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij in verband met het gevaar op enig moment achter [medeverdachte] is gaan rijden. Uit deze wetenschap kan niet zonder meer volgen dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een dodelijk ongeval ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan uit is gegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, zoals hier het geval, de beantwoording van de vraag of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet op doodslag afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. o.a. Hoge Raad 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 en HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:384).
De rechtbank leidt uit de feitelijke verkeersgedragingen zoals hiervoor weergegeven af dat verdachte met een extreme overschrijding van de maximale snelheid verschillende ernstige verkeersovertredingen heeft begaan op de vroege avond op een snelweg met andere verkeersdeelnemers. De rechtbank leidt voorts uit de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] af dat verdachte dit vrijwel continu heeft gedaan en dat hij dit, gelet op de gedragingen die op de filmpjes zijn waargenomen, ook stelselmatig heeft gedaan. Hoewel uit het rijgedrag van verdachte, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, een zekere mate van onverschilligheid spreekt, strekt die onverschilligheid zich zonder twijfel uit ten aanzien van de geldende verkeersregels, maar
nietzonder meer ten aanzien van de gevolgen van het overtreden van die verkeersregels.
De rechtbank stelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin verdachte als motorbestuurder, en daarmee kwetsbare verkeersdeelnemer, door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, het naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat hij de aanmerkelijke kans dat een ongeval zou plaatsvinden waarbij hij zelf zou zijn betrokken en hij als gevolg daarvan zelf het leven zou verliezen, eveneens op de koop heeft genomen (HR 10 oktober 1996, HR:1996:ZD0139;
Porsche-arrest).
In dit verband acht de rechtbank relevant dat verdachte in een Telegramgesprek heeft geschreven: ‘zie je me niet op die suïciderun video’, hetgeen wijst in de richting van het op de koop toenemen dat hij zelf het leven zou verliezen als gevolg van de genoemde overschrijdingen van de geldende verkeersregels. Daar tegenover staat dat uit de filmbeelden, zoals weergegeven door verbalisant [verbalisant 1] , blijkt dat verdachte en de andere motorrijders op verschillende momenten tijdens de rit hun snelheid hebben verminderd, met name ook wanneer het verkeer een onverminderd harde snelheid kennelijk volgens henzelf niet toeliet. Zo hebben zij hun snelheid verminderd op de Moerdijkbrug waar sprake was van drukte. De rechtbank oordeelt de filmbeelden in dit verband doorslaggevend.
De rechtbank ziet verder geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte door zijn rijgedrag ook het risico op de eigen dood voor lief heeft genomen.
Conclusie
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aanmerkelijke kans op een ongeval met mogelijk dodelijke afloop bewust heeft aanvaard en dus niet dat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van andere weggebruikers of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan deze weggebruikers. Verdachte zal daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen af dat verdachte de verkeersregels ernstig heeft geschonden, dat hij dit in ernstige mate heeft gedaan, dat hij dit opzettelijk heeft gedaan en dat daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde bekend en de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het tenlastegelegde voor zover dit betreft dat verdachte over de vluchtstrook heeft gereden, over de redresseerstrook heeft ingehaald en de maximumsnelheid heeft overtreden terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 70 kilometer per uur bedroeg, nu dit niet is gebleken uit de bewijsmiddelen. Hiervoor volgt dan ook partieel vrijspraak. De rechtbank acht het feit voor het overige wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 november 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 september 2020, pagina 41-42 van het eindproces-verbaal van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2020232825;
- het proces-verbaal van bevindingen beschrijving beelden van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 27 september 2020, pagina 336-340 van het eindproces-verbaal van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2020232825;
- het proces-verbaal van bevindingen snelheid- en impactanalyse van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 23 september 2020, pagina 362-367 van het eindproces-verbaal van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2020232825.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 augustus 2020 te Breda en Rotterdam als bestuurder van een motorfiets, daarmee rijdende op de Rijksweg A16 vanaf Breda naar Rotterdam, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- overige weggebruikers gevaarlijk in te halen, immers heeft hij, verdachte, op korte afstand langs rechts en links ingehaald en getripleerd, en
- de maximumsnelheid fors te overschrijden, immers heeft hij, verdachte, langdurig met een zeer hoge snelheid gereden, te weten snelheden tot 277 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 130 respectievelijk 70 kilometer per uur bedroeg, en
- gelet op de door verdachte gereden snelheid, meerdere keren zeer dicht achter een ander voertuig te rijden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen twaalf maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd die verdachte zijn rijbewijs al kwijt is geweest. Ten aanzien van de inbeslaggenomen motor van verdachte is verzocht deze verbeurd te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De voormalig werkgever van verdachte heeft naar aanleiding van de verdenking die ten grondslag ligt aan deze strafzaak, en een integriteitsonderzoek dat heeft plaatsgevonden, een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. De kleine compensatie op basis van een getroffen schikking kan het verlies van zijn aanstelling als ambtenaar niet compenseren. Sinds de inbeslagname van zijn motor kan verdachte bovendien geen hypotheek meer krijgen. De verdediging verzoekt teruggave van de motor, zodat verdachte de motor kan verkopen ten behoeve van de afbetaling van zijn lening.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft als bestuurder van een motor opzettelijk meerdere verkeersregels ernstig geschonden door meermalen de toegestane maximumsnelheid ernstig te overschrijden, met levensgevaarlijke snelheden tot 277 km/u, en door met zeer hoge snelheden, niet lager dan 160 km/u en soms zelfs 270 km/u, links en rechts voertuigen in te halen, inhalend verkeer in te halen en te slalommen tussen auto’s door. Verdachte heeft met zijn handelen levensgevaarlijke situaties gecreëerd en onaanvaardbare risico’s genomen voor andere verkeersdeelnemers op de snelweg.
De rechtbank leidt uit het handelen van verdachte af dat hij volstrekt onverschillig was ten aanzien van de geldende verkeersregels. De rechtbank heeft op zitting niet de overtuiging kunnen krijgen dat verdachte écht doordrongen is van de onjuistheid van zijn gedragingen en het ogenschijnlijke gemak waarmee hij met zijn extreme rijgedrag anderen in een levensgevaarlijke situatie heeft gebracht. De rechtbank is er dan ook niet van overtuigd dat verdachte zich hier in de toekomst van zal onthouden. De reacties op het filmpje dat is gemaakt en zo wijd verspreid is geraakt, waren veelzeggend en veelal negatief, maar de rechtbank heeft van verdachte niet de indruk kunnen krijgen dat hij het op enig moment niet toch ook stoer heeft gevonden om op dergelijke wijze ‘bekendheid’ te hebben vergaard.
De rechtbank heeft een uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 14 oktober 2021 geraadpleegd. Daaruit blijkt dat aan verdachte in 2016, 2018 en 2019 geldboetes zijn opgelegd voor verkeersovertredingen die verband hielden met het niet voldoen aan de vereisten onder Regeling voertuigen en het niet voldoen aan de rijbewijsplicht. Van 16 september 2020 tot en met 15 maart 2021 is het rijbewijs van verdachte ingevorderd geweest.
Op grond van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke strafzaken worden opgelegd.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan geëist door de officier van justitie, nu zij niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging doodslag komt. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat het om een overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gaat die tot de meest ernstige vorm van gevaarzetting heeft geleid alsook dat verdachte niet doordrongen lijkt te zijn van de ernst van zijn handelen. In strafmatigende zin houdt zij rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals hiervoor weergegeven, en de persoonlijke omstandigheden die door de verdediging naar voren zijn gebracht.
Alles afwegende zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Als uiting van de ernst van het gepleegde feit maar ook als forse stok achter de deur, zal de rechtbank aan verdachte tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaar opleggen.
De rechtbank zal aan verdachte tevens een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, voor de maximale duur van vijf jaren, met de maximale proeftijd, te weten voor de duur van vijf jaren, opleggen, met aftrek als door de officier van justitie bepleit. Als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank opleggen dat verdachte gedurende die tijd geen motoren mag besturen. Zij acht de maximale voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met de maximale proeftijd passend en geboden vanwege de extremiteit van de gedragingen op de motor en om verkeersdeelnemers maximaal te beschermen tegen het risico dat dit nog eens gebeurt. De enige manier om dit volgens de rechtbank te waarborgen is om verdachte het voor de maximale duur onmogelijk te maken om deel te nemen aan het verkeer op een motor. Bij dit alles heeft de rechtbank ook betrokken dat de motor van verdachte, zoals hierna wordt overwogen, verbeurd zal worden verklaard.

7.Het beslag

Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen goed is vatbaar voor verbeurdverklaring omdat de motor een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is
begaan en ten tijde van het begaan van het feit aan de verdachte toebehoorde.
De rechtbank zal overgaan tot verbeurdverklaring en heeft hierbij rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, en 33a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5a, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twee weken;
-veroordeelt verdachte
tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden
met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot een
voorwaardelijke ontzeggingvan de bevoegdheid voor de duur van vijf jaren om motorrijtuigen te besturen met een proeftijd van vijf jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een het overtreden van de bijzondere voorwaarde;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het besturen van motorrijtuigen waarvoor een categorie A rijbewijs is vereist.
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
 een motorrijtuig BMW s1000rr met kenteken [kenteken] , goednummer PL2000-2020228592-2236593.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en mr. L.W. Louwerse, rechters, in tegenwoordigheid van G.P.A.J. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 december 2021.
Mr. Louwerse is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 21 augustus 2020 te Breda en/of Rotterdam, op de Rijksweg A16 vanaf Breda naar Rotterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meerdere weggebruikers, opzettelijk van het leven te beroven, althans om aan voornoemde weggebruikers opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een motorfiets,
- langdurig met een zeer hoge snelheid, te weten snelheden tot 277 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de maximumsnelheid ter plaatse van 130 respectievelijk 70 kilometer per uur, heeft gereden, en/of
- met deze zeer hoge snelheid voornoemde weggebruikers op korte afstand rechts en/of links
en/of over de redresseerstrook heeft ingehaald en/of getripleerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 21 augustus 2020 te Breda en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een voertuig (een motorfiets), daarmee rijdende op de weg, de Rijksweg A16 vanaf Breda naar Rotterdam, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- overige weggebruikers gevaarlijk in te halen, immers heeft hij, verdachte, op korte afstand langs rechts en/of links en/of over de redresseerstrook ingehaald en/of getripleerd, en/of
- over een vluchtstrook te rijden, terwijl dit niet is toegestaan, en/of
- de maximumsnelheid (fors) te overschrijden, immers heeft hij, verdachte, langdurig met een zeer hoge snelheid gereden, te weten snelheden tot 277 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 130 respectievelijk 70 kilometer per uur bedroeg, en/of
- gelet op de door verdachte gereden snelheid, een of meerdere keren zeer dicht achter een ander voertuig te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
(Artikel art 5a lid 1 Wegenverkeerswet 1994)