4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt het volgende vast.
Op 21 augustus 2020, omstreeks 19.00 uur, heeft verdachte, als bestuurder van een BMW s1000rr met kenteken [kenteken] , op de A16 van Breda, vanaf de oprit Prinsenbeek, naar Rotterdam, ter hoogte van de afrit Feijenoord, een motorrit gemaakt. De A16 kent ter plaatse drie rijstroken. Medeverdachte [medeverdachte] heeft met zijn GoPro twee filmpjes gemaakt van die motorrit. De betreffende videobestanden zijn door verbalisant [verbalisant 1] uitgelezen. Hij beschrijft dat te zien is dat drie motorrijders, waaronder verdachte, gedurende een slechts 11 minuten durende motorrit snelheden van steeds boven de 150 km/u, maar veelal boven de 200 km/u en soms zelfs boven de 270 km/u bereiken. Vanaf 1 minuut 30 neemt [verbalisant 1] waar dat verdachte, die aan het begin van de film wordt ingehaald door [medeverdachte] , [medeverdachte] inhaalt. [medeverdachte] rijdt op dat moment ruim 270 km/u. Met extreem hoge snelheden wordt vervolgens door verdachte tussen auto’s op de verschillende rijstroken door gereden en worden meerdere auto’s ingehaald, zowel links als rechts. Tevens wordt beschreven dat te zien is dat verdachte met hoge snelheid tripleert en tussen auto’s door zigzagt en dat verdachte met ruim 180 km/u een motorrijder en zijn bijrijder op de middelste rijstrook inhaalt. Vanaf 4 minuut 30 verdwijnt verdachte, die is ingehaald door de twee andere motorrijders, buiten beeld. Aan het einde van het filmpje wordt door verbalisant [verbalisant 1] waargenomen dat verdachte ongeveer 15 seconden later aankomt dan [medeverdachte] . Door de verbalisant is waargenomen dat gedurende de volledige motorrit de ter plaatse geldende maximumsnelheid door de motorrijders met enorme snelheden wordt overschreden en er, gelet op die snelheden, meerdere keren zeer dicht achter andere auto’s wordt gereden. De verbalisant beschrijft ook hoe te zien is dat andere weggebruikers kennelijk uit schrik reageren op het voorbijrijden van de motoren en dat dit bijna tot het ontstaan van ongevallen heeft geleid.
Getuige [getuige 1] verklaart dat hij is ingehaald door drie motorrijders en dat het ontzettend hard ging. Getuige [getuige 2] verklaart dat zij op de linkerrijstrook reed en ineens links werd ingehaald door een motorrijder die daarbij over een stukje asfalt tussen de rijstrook en de vangrail reed en er meteen ook nog twee andere motorrijders rechts en links van haar langs reden.
Door brigadier [verbalisant 2] , verkeersongevallenanalist werkzaam bij de afdeling Forensische Opsporing, bureau Verkeersongevallenanalyse, is een snelheid- en impactanalyse verricht naar de vraag of de snelheden waarmee de motorrijders hebben gereden hadden kunnen leiden tot aanrijdingen en wat de gevolgen van die aanrijdingen hadden kunnen zijn.
De conclusies uit dit onderzoek komen er op neer dat:
- een botsing van een motorfiets tegen de achterzijde van een personenauto met een
snelheidsverschil van 150 km/u of meer kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs
dodelijke afloop voor de inzittenden van de personenauto (met name voor hen die op de
achterbank zitten);
- een botsing tussen motorfietsen onderling in principe altijd kan leiden tot een aanrijding met dodelijke afloop of in ieder geval zwaar lichamelijk letsel, waarbij die kans groter is bij een groot snelheidsverschil;
- in vrijwel alle gevallen waarbij snelheden worden gereden tot 270 km/u het risico dat de motorrijder zelf zwaar lichamelijk letsel oploopt of komt te overlijden bij een aanrijding op een autosnelweg groot is;
- de afgelegde weg in reactietijd en remweg om af te remmen vanaf 270 km/u tot 100 km/u
ongeveer 317 meter bedraagt onder gunstige omstandigheden, hetgeen betekent dat als een voertuig op minder dan 159 meter afstand bij een snelheid van 100 km/u bijvoorbeeld van rijstrook wisselt de kans op een aanrijding zeer groot is.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de bestuurder is van de motor (BMW) met kenteken [kenteken] die op de beelden is waargenomen. Hij heeft zich naar eigen zeggen laten meeslepen en heeft niet stil gestaan bij het gevaar.
Is sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De vraag die de rechtbank heeft te beantwoorden is of de feitelijke gedragingen van verdachte, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat bij verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van een dodelijk ongeval dan wel een ongeval waarbij andere verkeersdeelnemers zwaar lichamelijk letsel oplopen.
Vooropgesteld moet worden dat voornoemd opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat verdachte daadwerkelijk de intentie heeft gehad om andere verkeersdeelnemers van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvan is niet gebleken.
De vraag die dan voorligt is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet die op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de andere verkeersdeelnemers was gericht. Daarvan is sprake als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die gevolgen zouden intreden. De verdachte heeft zich blootgesteld in voornoemde zin indien hij wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat die gevolgen zouden intreden en hij die gevolgen ten tijde van zijn gedragingen niettemin bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Aanmerkelijke kans
De beantwoording van de vraag of het verkeersgedrag van verdachte de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan andere weggebruikers in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gedragingen van verdachte gedurende de motorrit naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval dan wel een ongeval met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg opleveren. De hiervoor genoemde gedragingen van verdachte en de andere twee motorrijders met de genoemde snelheden, zullen in het algemeen voor andere verkeersdeelnemers zo onverwacht zijn, dat die andere verkeersdeelnemers daar bij hun weggedrag redelijkerwijs geen rekening mee kunnen houden en daarop niet kunnen anticiperen. Daarnaast bestaat het reële risico dat die andere verkeersdeelnemers als gevolg van die gedragingen en de schrikreactie die dit teweeg kan brengen niet adequaat, op een voor andere weggebruikers veilige manier, zullen reageren. Voor verdachte en de andere twee motorrijders zelf geldt evenzeer dat hun gedragingen met de genoemde snelheden het reële risico in zich bergen dat een adequate reactie op het gedrag van andere weggebruikers niet mogelijk zal zijn. De kans op een ongeval tussen verdachte en andere weggebruikers of tussen die andere weggebruikers onderling, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet ondenkbeeldig maar aanmerkelijk. Dit wordt ook ondersteund door de bevindingen van de snelheid- en impactanalyse. De verweren van de verdediging vinden hun weerlegging in deze overweging.
Bewust aanvaarden
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte zich bewust van de hiervoor genoemde kans. Dit ligt besloten in de hiervoor genoemde, gevaarlijke wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen. Daarbij komt dat hij zijn snelheid heeft verminderd op momenten van drukte. Verdachte heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij in verband met het gevaar op enig moment achter [medeverdachte] is gaan rijden. Uit deze wetenschap kan niet zonder meer volgen dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een dodelijk ongeval ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die ervan uit is gegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, zoals hier het geval, de beantwoording van de vraag of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet op doodslag afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (vgl. o.a. Hoge Raad 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 en HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:384). De rechtbank leidt uit de feitelijke verkeersgedragingen zoals hiervoor weergegeven af dat verdachte met een extreme overschrijding van de maximale snelheid verschillende ernstige verkeersovertredingen heeft begaan op de vroege avond op een snelweg met andere verkeersdeelnemers. De rechtbank leidt voorts uit de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] af dat verdachte dit vrijwel continu heeft gedaan en dat hij dit, gelet op de gedragingen die op de filmpjes zijn waargenomen, ook stelselmatig heeft gedaan. Hoewel uit het rijgedrag van verdachte, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm, een zekere mate van onverschilligheid spreekt, strekt die onverschilligheid zich zonder twijfel uit ten aanzien van de geldende verkeersregels, maar
nietzonder meer ten aanzien van de gevolgen van het overtreden van die verkeersregels.
De rechtbank stelt voorop dat in een geval als het onderhavige, waarin verdachte als motorbestuurder, en daarmee kwetsbare verkeersdeelnemer, door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, het naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat hij de aanmerkelijke kans dat een ongeval zou plaatsvinden waarbij hij zelf zou zijn betrokken en hij als gevolg daarvan zelf het leven zou verliezen, eveneens op de koop heeft genomen (HR 10 oktober 1996, HR:1996:ZD0139;
Porsche-arrest).
In dit verband acht de rechtbank relevant dat verdachte in een Telegramgesprek heeft geschreven: ‘zie je me niet op die suïciderun video’, hetgeen wijst in de richting van het op de koop toenemen dat hij zelf het leven zou verliezen als gevolg van de genoemde overschrijdingen van de geldende verkeersregels. Daar tegenover staat dat uit de filmbeelden, zoals weergegeven door verbalisant [verbalisant 1] , blijkt dat verdachte en de andere motorrijders op verschillende momenten tijdens de rit hun snelheid hebben verminderd, met name ook wanneer het verkeer een onverminderd harde snelheid kennelijk volgens henzelf niet toeliet. Zo hebben zij hun snelheid verminderd op de Moerdijkbrug waar sprake was van drukte. De rechtbank oordeelt de filmbeelden in dit verband doorslaggevend.
De rechtbank ziet verder geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte door zijn rijgedrag ook het risico op de eigen dood voor lief heeft genomen.
Conclusie
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de aanmerkelijke kans op een ongeval met mogelijk dodelijke afloop bewust heeft aanvaard en dus niet dat hij voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van andere weggebruikers of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan deze weggebruikers. Verdachte zal daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen af dat verdachte de verkeersregels ernstig heeft geschonden, dat hij dit in ernstige mate heeft gedaan, dat hij dit opzettelijk heeft gedaan en dat daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde bekend en de raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het tenlastegelegde voor zover dit betreft dat verdachte over de vluchtstrook heeft gereden, over de redresseerstrook heeft ingehaald en de maximumsnelheid heeft overtreden terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 70 kilometer per uur bedroeg, nu dit niet is gebleken uit de bewijsmiddelen. Hiervoor volgt dan ook partieel vrijspraak. De rechtbank acht het feit voor het overige wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 november 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen doorzoeking van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 september 2020, pagina 41-42 van het eindproces-verbaal van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2020232825;
- het proces-verbaal van bevindingen beschrijving beelden van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 27 september 2020, pagina 336-340 van het eindproces-verbaal van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2020232825;
- het proces-verbaal van bevindingen snelheid- en impactanalyse van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 23 september 2020, pagina 362-367 van het eindproces-verbaal van de Eenheid Zeeland-West-Brabant, met nummer PL2000-2020232825.