ECLI:NL:RBZWB:2021:6204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
02-140569-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring openlijke geweldpleging tegen buschauffeur met significante bijdrage en vordering benadeelde partij

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 8 januari 2019 samen met anderen openlijke geweldpleging heeft gepleegd tegen een buschauffeur. De verdachte, bijgestaan door haar raadsman Z. Yeral, werd beschuldigd van het deelnemen aan een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, die haar dochter hardhandig de bus uit zou hebben gezet. Tijdens de zitting op 22 november 2021 heeft de officier van justitie, mr. C. van Buul, de beschuldigingen toegelicht en bewijs gepresenteerd, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte geen significante rol had gespeeld in het geweld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een significante en wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld, ondanks haar verdediging dat zij probeerde de situatie te sussen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met medeverdachten het slachtoffer had vastgepakt, geduwd, geschopt en geslagen. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop van de zaak. Daarnaast werd de benadeelde partij, de buschauffeur, in zijn vordering tot schadevergoeding deels toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.345,-- aan materiële en immateriële schade.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte en haar medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 9, 14a, 14d, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/140569-19
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
wonende te [adres] ,
bijgestaan door raadsman Z. Yeral, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is het schadevergoedingsverzoek van de benadeelde partij [benadeelde partij] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 8 januari 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Verdachte is samen met de medeverdachten de confrontatie aan gegaan met he slachtoffer. Vervolgens heeft zij zich ook schuldig gemaakt aan geweldshandelingen. Gelet hierop kan worden vastgesteld dat verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor openlijke geweldpleging omdat verdachte geen wezenlijke en significante rol heeft gehad in het geweld. Verdachte heeft de boel juist proberen te sussen. De schoppende bewegingen die verdachte zou hebben gemaakt, zouden gelet op de afstand waarop verdachte stond het slachtoffer nooit hebben kunnen raken. Daarnaast kan ook niet worden vastgesteld dat de schoppende bewegingen in de richting van het slachtoffer bedoeld waren. Omdat verdachte geen wezenlijke en significante bijdrage heeft gehad, dient zij te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte wel een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Verdachte is op 8 januari 2019 met een reden naar het centraal station in Roosendaal gegaan. Zij wilde namelijk verhaal halen bij de buschauffeur, het slachtoffer, waarom hij haar dochter – volgens haar – hardhandig de bus uit had gezet. Verdachte heeft samen met de medeverdachten, haar andere dochters, het slachtoffer welbewust opgewacht om de confrontatie met hem aan te gaan. Verdachte gaat vervolgens op een verbaal agressieve manier het gesprek aan met het slachtoffer. Een van de dochters van verdachte begint met het fysieke geweld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat vervolgens door alle drie de vrouwen geweld wordt gebruikt, waarbij het slachtoffer wordt vastgepakt, geduwd, geschopt en geslagen. Later sluit ook nog de vierde medeverdachte aan die tevens geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Bij de politie, waar verdachte kort na het incident is gehoord in het bijzijn van een advocaat, heeft verdachte verklaard dat haar dochter is begonnen met het geweld, maar dat zij vervolgens het slachtoffer ook heeft aangeraakt en heeft geschopt. Verdachte heeft de medeverdachten dus niet alleen getalsmatig versterkt, maar heeft zich ook schuldig gemaakt aan eigen fysieke geweldshandelingen. Zij heeft hiermee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat heeft plaatsgevonden. Dat zij het slachtoffer wellicht niet heeft geraakt, is niet relevant voor een bijdrage als bedoeld in artikel 141 Sr. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 januari 2019 te Roosendaal, openlijk, te weten op of aan het Stationsplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door die [benadeelde partij] vast te pakken en te duwen en tegen het lichaam, te schoppen en te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij een bewezenverklaring verzocht om over te gaan tot een schuldig verklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 8 januari 2019 heeft er een conflict plaatsgevonden tussen [naam] dochter van verdachte, en het slachtoffer. Het slachtoffer is buschauffeur en hij zou, volgens de verklaring van verdachte, [naam] die dag hardhandig de bus uit hebben gezet. Er zouden zich ook al eerdere conflicten hebben voorgedaan tussen [naam] en het slachtoffer. Verdachte was boos dat het slachtoffer haar dochter op deze manier zou hebben behandeld en zij wilde ‘verhaal gaan halen’. Op die dag, 8 januari 2019, stonden verdachte en de medeverdachten het slachtoffer op zijn werk op te wachten op station Roosendaal. Het slachtoffer is naar verdachte en medeverdachten toegelopen en heeft ze aangesproken. Na een schreeuw-/scheldpartij werd er al snel overgegaan tot het fysieke geweld waarbij de verdachte en de drie medeverdachten het slachtoffer hebben vastgepakt, geduwd, geslagen en geschopt.
Voor het slachtoffer moet het bedreigend en beangstigend zijn geweest dat hij op zijn werk werd opgewacht en vervolgens werd mishandeld door vier personen. Dergelijke ervaringen laten bij slachtoffers vrijwel altijd hun sporen na en zij kunnen hier nog langere tijd last van blijven houden. Verdachte en de medeverdachten kunnen wellicht boos zijn geweest op het slachtoffer vanwege mogelijke eerdere incidenten in de bus, maar de manier waarop zij de situatie hebben aangepakt, valt op geen enkele manier te rechtvaardigen en heeft bovendien niets opgelost.
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten is een taakstraf van 150 uur in beginsel passend voor het openlijke geweld waar in deze zaak sprake van is. Hoewel de ernst van het feit een taakstraf voor deze duur rechtvaardigt, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan omdat zij in strafmatigende zin rekening heeft gehouden met de volgende omstandigheden.
Ten eerste is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte is een alleenstaande moeder en heeft in het verleden veel gemaakt. Zij heeft ter zitting verklaard hoe zij de afgelopen jaren aan zichzelf heeft gewerkt door middel van therapieën. Ook nu nog krijgt zij hulp vanuit verschillende instanties. Verdachte ziet in dat zij de situatie op 8 januari 2019 niet goed heeft aangepakt. Indien zij nu nog in dit soort situaties terecht zou komen, zou zij de confrontatie niet opzoeken maar juist uit de weg gaan, aldus verdachte.
Naast de persoonlijke omstandigheden is ook rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en met toepassing van artikel 63 Sr. Het bewezenverklaarde feit is van 8 januari 2019 en niet valt uit te leggen waarom een relatief overzichtelijke zaak als deze, pas bijna drie jaar later op zitting wordt aangebracht. Dit is voor zowel het slachtoffer als de verdachte (en medeverdachten) een onwenselijke situatie. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en een straf zoals door de officier van justitie is geëist, is gelet hierop niet meer passend.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van 60 uur met een proeftijd van twee jaar voldoende recht doet aan deze zaak. Deze straf doet aan de ene kant recht aan de ernst van het feit en de bovengenoemde omstandigheden. Daarnaast wordt deze straf ook passend geacht omdat ter zitting is gebleken dat de spanning tussen verdachte en de medeverdachten aan de ene kant en het slachtoffer aan de andere kant, nog steeds niet uit de lucht is. De rechtbank hoopt dat na afdoening van deze zaak de strijdbijl wordt begraven. De voorwaardelijk opgelegde straf dient nieuwe incidenten te voorkomen en ervoor te zorgen dat verdachte in het vervolg situaties anders aanpakt.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 1.944,11 waarvan € 954,11 aan materiële schade en € 990,-- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat zij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Bril
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 845,-- gevorderd aan schade wegens het verlies van zijn bril. De benadeelde heeft bij de politie meteen na het incident verklaard dat hij zijn bril was verloren in het gevecht. De rechtbank is van oordeel dat de schade voldoende is onderbouwd door middel van de facturen en zij zal deze in zijn geheel toewijzen.
Koptelefoon
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 24,95 aan kosten voor een koptelefoon. De rechtbank is van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Uit de vordering blijkt niet voor welke prijs benadeelde de koptelefoon heeft aangeschaft omdat daar geen factuur van is bijgevoegd. Nader onderzoek vormt een onevenredige belasting van het strafproces waardoor deze schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Reiskosten en vrije tijd
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 29,68 aan reiskosten en € 54,48 aan vrije tijd. Ook deze schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, aangezien niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een causaal verband tussen het feit en de gestelde schade. Nader onderzoek vormt een onevenredige belasting van het strafproces waardoor deze schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde als gevolg van het feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op basis van de aangifte en de bijgevoegde foto’s kan worden vastgesteld dat benadeelde verwondingen had aan vinger, elleboog en knie. Lichamelijk letsel geeft op grond van de wet een recht op een immateriële schadevergoeding (artikel 6:106 lid 1 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek). Met de toelichting die de benadeelde partij ter zitting heeft gegeven, heeft hij de immateriële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank acht een toewijzing van € 500,-- aan immateriële schadevergoeding billijk.
De benadeelde heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Het totaal toegewezen bedrag, te weten € 1.345,-- , bestaande uit € 845,--, aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal tevens de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verdachte heeft het strafbare feit samen met anderen gepleegd. Verdachte is naar burgerlijk recht samen met de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Indien één van de verdachten aan zijn betalingsverplichting voldoet, zijn de anderen van hun betalingsverplichting bevrijd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14d, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [benadeelde partij]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 1.345,--, waarvan € 845,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , € 1.345,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2021.
Mr. Diepenhorst, mr. De Boer en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.