ECLI:NL:RBZWB:2021:6203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
02-140568-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring openlijke geweldpleging tegen buschauffeur met significante bijdrage en vordering benadeelde partij

Op 6 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 januari 2019 in Roosendaal openlijk geweld heeft gepleegd tegen een buschauffeur. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, was niet verschenen op de zitting van 22 november 2021, waar de officier van justitie mr. C. van Buul het standpunt naar voren bracht dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage had geleverd aan het geweld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer had vastgepakt, geduwd, geschopt en geslagen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid, door zijn gewelddadige handelingen de situatie had verergerd. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uur, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de verdachte strafbaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor materiële en immateriële schade, deels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de gevolgen voor slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/140568-19
vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
adres [adres] ,
bijgestaan door raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 november 2021. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw F.W.M. Hopmans. De officier van justitie, mr. C. van Buul, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter zitting is het schadevergoedingsverzoek van de benadeelde partij [benadeelde partij] behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 8 januari 2019 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte duidelijk slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer. De verklaring van verdachte dat hij de partijen uit elkaar wilde halen, acht de officier van justitie gelet op het voorgaande niet geloofwaardig.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken aangezien op grond van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat verdachte heeft deelgenomen aan het geweld, dan wel een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen, dan wel anderszins heeft bijgedragen aan het ontstaan of het voortduren daarvan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte wel een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Verdachte is net als de medeverdachten naar het centraal station in Roosendaal gegaan om hier de confrontatie met het slachtoffer aan te gaan. Op het moment dat de confrontatie tussen de medeverdachten en het slachtoffer begon, was verdachte even niet ter plaatse. Al snel wordt er vanuit de medeverdachten overgegaan tot fysieke geweldshandelingen waarbij het slachtoffer wordt vastgepakt, geduwd, geschopt en geslagen. Verdachte was op dat moment nog niet bij het gevecht aanwezig. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte op een gegeven moment komt aanrennen om zijn sprint vervolgens af te sluiten met een vliegende trap in de richting van het slachtoffer. Weliswaar is niet vast te stellen of verdachte het slachtoffer raakt, maar met zo’n gewelddadige handeling geeft verdachte juist een explosieve lading aan het conflict in plaats van het door hem gestelde ‘uit elkaar halen van partijen’. Vervolgens heeft verdachte het slachtoffer geslagen en geschopt. Dat verdachte de partijen uit elkaar heeft proberen te halen, is in zijn geheel niet gebleken en hij wordt door een onafhankelijke getuige zelfs omschreven als de meest agressieve persoon tijdens het gevecht. Verdachte heeft de medeverdachten dus niet alleen getalsmatig versterkt, maar heeft zich ook schuldig gemaakt aan meerdere eigen fysieke geweldshandelingen. Hij heeft hiermee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht gelet hierop het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 januari 2019 te Roosendaal, openlijk, te weten op of aan het Stationsplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , door die [benadeelde partij] vast te pakken en te duwen en tegen het lichaam, te schoppen en te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de bepaling van de op te leggen straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts dient rekening te worden gehouden met de beperkte rol die verdachte heeft gehad in het geweld in vergelijking met de medeverdachten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 8 januari 2019 heeft er een conflict plaatsgevonden tussen [naam] , (ex)schoonzusje van verdachte, en het slachtoffer. Het slachtoffer is buschauffeur en hij zou, volgens de verklaring van verdachte, [naam] die dag hardhandig de bus hebben uitgezet. Er zouden zich ook al eerder conflicten hebben voorgedaan tussen [naam] en het slachtoffer. Verdachte is met de medeverdachten naar het centraal station in Roosendaal gegaan om ‘verhaal te halen’ bij het slachtoffer. Op die dag, 8 januari 2019, werden de medeverdachten aangesproken door het slachtoffer. Verdachte was op dat moment nog niet ter plaatse. Na een schreeuw-/scheldpartij tussen de medeverdachten en het slachtoffer werd er al snel overgegaan tot het fysieke geweld, waarbij het slachtoffer door de medeverdachten werd vastgepakt, geduwd, geslagen en geschopt. Verdachte heeft zich aangesloten bij het gevecht en heeft het slachtoffer ook geslagen en geschopt.
Voor het slachtoffer moet het bedreigend en beangstigend zijn geweest dat hij op zijn werk werd opgewacht en vervolgens werd mishandeld door vier personen. Dergelijke ervaringen laten bij slachtoffers vrijwel altijd hun sporen na en zij kunnen hier nog langere tijd last van blijven houden. Verdachte en de medeverdachten kunnen wellicht boos zijn geweest op het slachtoffer vanwege mogelijke eerdere incidenten in de bus, maar de manier waarop zij de situatie hebben aangepakt, valt op geen enkele manier te rechtvaardigen en heeft bovendien niets opgelost.
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten is een taakstraf van 150 uur in beginsel passend voor het openlijke geweld waar in deze zaak sprake van is. Hoewel de ernst van het feit een taakstraf voor deze duur rechtvaardigt, zal de rechtbank hiertoe niet overgaan omdat zij in
strafmatigende zin rekening heeft gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Het bewezenverklaarde feit is van 8 januari 2019 en niet valt uit te leggen waarom een relatief overzichtelijke zaak als deze, pas bijna drie jaar later op zitting wordt aangebracht. Dit is voor zowel het slachtoffer als de verdachte (en medeverdachten) een onwenselijke situatie. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en een straf zoals door de officier van justitie is geëist, is gelet hierop niet meer passend.
De medeverdachten zijn bij vonnis van heden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank acht een voorwaardelijke straf voor verdachte echter niet passend. Verdachte heeft voor zijn gedrag die dag, in tegenstelling tot de medeverdachten, geen enkele verantwoordelijkheid genomen, terwijl uit de stukken is gebleken dat hij juist de persoon was die het meeste geweld heeft gebruikt en het langste hiermee doorging. Verdachte heeft destijds in zijn verklaring bij de politie zijn aandeel ontkend. Verdachte is niet ter zitting verschenen, zodat bij de rechtbank weinig bekend is geworden over zijn actuele persoonlijke omstandigheden. Wat wel bekend is, is dat verdachte een strafblad heeft dat inmiddels zes pagina’s beslaat. Artikel 63 is van toepassing, omdat verdachte in de tussentijd is veroordeeld voor een gewelds- en vermogensdelict en wapenbezit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 60 uur met aftrek van het voorarrest een passende straf is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 1.944,11 waarvan € 954,11 aan materiële schade en € 990,-- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor ontstane schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Bril
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 845,-- gevorderd aan schade wegens het verlies van zijn bril. De benadeelde heeft bij de politie meteen na het incident verklaard dat hij zijn bril was verloren in het gevecht. De rechtbank is van oordeel dat de schade voldoende is onderbouwd door middel van de facturen en zij zal deze in zijn geheel toewijzen. Hierbij is geen rekening gehouden met de door de raadsvrouw bepleitte afschrijving, nu onvoldoende is onderbouwd waarom en in welke mate van een afschrijvingspercentage moet worden uitgegaan.
Koptelefoon
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 24,95 aan kosten voor een koptelefoon. De rechtbank is van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd. Uit de vordering blijkt niet voor welke prijs benadeelde de koptelefoon heeft aangeschaft omdat daar geen factuur van is bijgevoegd. Nader onderzoek vormt een onevenredige belasting van het strafproces waardoor deze schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Reiskosten en vrije tijd
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 29,68 aan reiskosten en € 54,48 aan vrije tijd. Ook deze schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd, aangezien niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een causaal verband tussen het feit en de gestelde schade. Nader onderzoek vormt een onevenredige belasting van het strafproces waardoor deze schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde als gevolg van het feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op basis van de aangifte en de bijgevoegde foto’s kan worden vastgesteld dat benadeelde verwondingen had aan vinger, elleboog en knie. Lichamelijk letsel geeft op grond van de wet een recht op een immateriële schadevergoeding (artikel 6:106 lid 1 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek). Met de toelichting die de benadeelde partij ter zitting heeft gegeven, heeft hij de immateriële schade voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De rechtbank acht een toewijzing van € 500,-- aan immateriële schadevergoeding billijk.
De benadeelde heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente, schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
Het totaal toegewezen bedrag, te weten € 1.345,-- , bestaande uit € 845,--, aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast zal tevens de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Verdachte heeft het strafbare feit samen met anderen gepleegd. Verdachte is naar burgerlijk recht samen met de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Indien één van de verdachten aan zijn betalingsverplichting voldoet, zijn de anderen van hun betalingsverplichting bevrijd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde feit bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij [benadeelde partij]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van € 1.345,--, waarvan € 845,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- bepaalt dat verdachte met de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] , € 1.345,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 23 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Diepenhorst, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 december 2021.
Mr. Diepenhorst, mr. De Boer en mr. De Haas zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.