Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.776, waarbij de inspecteur de uitgaven voor specifieke zorgkosten had geweigerd. De belanghebbende had in haar aangifte een inkomen van € 9.776 opgegeven en specifieke zorgkosten van € 2.565 geclaimd. De inspecteur had de aanslag echter vastgesteld zonder deze zorgkosten in aftrek te brengen, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende meerdere herziene aangiften had ingediend, maar dat de inspecteur de aanslag handhaafde. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor de aftrekbaarheid van de zorgkosten, met name omdat sommige kosten pas na 2018 waren betaald en andere kosten niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur de aanslag IB/PVV terecht had vastgesteld en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en partijen werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.