ECLI:NL:RBZWB:2021:6184

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
C/02/390535 / JE RK 21-2089
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hernieuwde ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na problemen tussen ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, bij opa en oma aan vaderszijde, voor zes maanden. De ouders van de minderjarigen hebben het gezag over hen, maar er zijn ernstige zorgen over hun ontwikkeling door de onrust en spanningen tussen de twee opvoedsituaties. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een noodzaak is voor een onafhankelijke derde om toezicht te houden op de situatie en om de ouders te begeleiden in hun communicatie en samenwerking. De kinderrechter heeft de zorgen van de Raad en de ouders onderschreven en besloten tot een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, met de nadruk op het belang van herstel van de band tussen [minderjarige 1] en zijn moeder. De kinderrechter heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de noodzakelijke maatregelen direct kunnen worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De uitspraak is schriftelijk vastgesteld op 3 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/390535 / JE RK 21-2089
Datum uitspraak: 29 oktober 2021
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op 21 februari 2005 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op 29 december 2006 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vrouw],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage(n) van de Raad van 6 oktober 2021, ontvangen op 7 oktober 2021;
- de brief van 14 oktober 2021 van de Raad met stukken, ontvangen op 15 oktober 2021.
Op 29 oktober 2021 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- [minderjarige 1] , die apart is gehoord;
- de vader;
- de moeder;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling.
[minderjarige 2] is uitgenodigd voor een gesprek met de kinderrechter, maar heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

De feiten

De ouders hebben het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
[minderjarige 2] woont bij de moeder. [minderjarige 1] woont, met toestemming van beide ouders, bij opa en oma vaderszijde.

De verzoeken

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te spreken voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast verzoekt de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] te verlenen in een netwerkpleeggezin, namelijk bij opa en oma vaderszijde, voor de duur van zes maanden.

De standpunten

De Raad maakt zich grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij hebben al jarenlang te maken met onrust en spanningen tussen de twee verschillende opvoedsituaties van de ouders. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten klem tussen de ouders en reageren hier op. [minderjarige 1] reageert zich vooral af op zijn omgeving en verblijft sinds juni 2021 (tijdelijk) niet meer bij de moeder. [minderjarige 2] daarentegen trekt zich juist terug. De ouders zijn welwillend en doen erg hun best, allebei op hun eigen manier, maar zij zijn niet in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. Het lukt de ouders niet om vanuit de ouderrol met elkaar in gesprek te gaan en in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de samenwerking te vinden. Samen zorgen zij voor onrust, spanningen en onduidelijkheid voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In het verleden is eerder een ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig gebleken. Deze is toen ook helpend geweest. Na het uit beeld raken van de gezinsvoogd zijn de ouders echter opnieuw in een strijd verwikkeld geraakt. Een nieuwe ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar is nodig om de ouders weer op de goede weg te krijgen en zo de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen.
[minderjarige 1] verblijft op dit moment, met instemming van beide ouders, bij opa en oma vaderszijde. Indien een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, dient het verblijf van [minderjarige 1] bij opa en oma te worden geformaliseerd met een machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad verwacht niet dat een machtiging voor de gehele duur van de ondertoezichtstelling nodig zal zijn. Een machtiging voor de duur van zes maanden zou voldoende moeten zijn om het contact tussen [minderjarige 1] en zijn moeder te herstellen en te zorgen dat [minderjarige 1] weer bij zijn moeder kan gaan wonen.
De moeder heeft aangegeven dat zij instemt met de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij vindt het jammer dat er opnieuw een ondertoezichtstelling moet komen, maar denkt dat dit inderdaad op dit moment de enige manier is om de situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beter te maken. Ook stemt zij in met een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voor de duur van zes maanden voor het geval dat nodig is. Het liefst heeft zij [minderjarige 1] weer thuis bij haar, maar zij ziet ook dat het contact eerst hersteld moet worden. Zij hoopt dat dit op korte termijn gebeurt.
De vader heeft aangegeven dat hij (ook) instemt met de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij heeft zelf bij de instanties op een (nieuwe) ondertoezichtstelling aangedrongen. De eerdere ondertoezichtstelling heeft voor beide ouders leerpunten aan het licht gebracht. Zij kwamen meer op één lijn te zitten en daardoor ontstond meer rust voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Deze situatie ging lange tijd goed. Nadat de ondertoezichtstelling wegviel, zijn er echter weer nieuwe conflicten tussen de ouders ontstaan.
De vader staat ook achter de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] verblijft op dit moment bij opa en oma vaderszijde. [minderjarige 1] voelt zich daar fijn en hij kan daar voorlopig nog blijven wonen. Met opa en oma vaderzijde is afgesproken dat zij het zullen aangeven als zij de zorg voor [minderjarige 1] niet meer aankunnen. De vader ziet in dat het belangrijk is dat het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder wordt hersteld. Hij zal alle medewerking verlenen om te zorgen dat [minderjarige 1] weer terug bij zijn moeder kan gaan wonen.
Namens de GI is ter zitting aangegeven dat op dit moment niet bekend is wanneer de zaak kan worden opgepakt. De GI heeft een fors aantal zaken op de wachtlijst, waarvan een deel nog van juli en augustus is. Zij verwacht dat de zaak van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] snel kan worden opgepakt, maar zekerheid daarover kan zij op dit moment niet bieden. Wel kan het crisisteam van de GI een hulpverlener aanwijzen die alvast op korte termijn, vooruitlopend op de aanstelling van een vaste jeugdzorgwerker, de moeder en [minderjarige 1] weer in gesprek brengt.
[minderjarige 1] heeft verteld dat hij op dit moment bij zijn opa en oma (vaderszijde) verblijft. Het ging niet zo goed tussen hem en zijn moeder. Op dit moment heeft hij geen contact met zijn moeder. [minderjarige 1] zou het heel fijn vinden als hij weer gewoon bij zijn moeder zou kunnen wonen. Zij zullen dan eerst samen weer in gesprek moeten. [minderjarige 1] zou het fijn vinden als hij en zijn moeder daar hulp bij krijgen.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing (zoals opgenomen in artikel 1:255 BW en artikel 1:265b, eerste en tweede lid, BW).
De kinderrechter maakt zich, net als de Raad en de ouders, ernstig zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij onderschrijft zowel de zorgen als de doelen zoals die in het rapport van de Raad zijn genoemd. Er is al langere tijd sprake van veel onrust en spanningen in de opvoedsituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij beide ouders. De strijd tussen de ouders en de spanningen die daarmee gepaard gaan, gaan niet ongemerkt aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorbij. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten klem tussen beide ouders en vooral [minderjarige 1] laat in zijn gedrag zien veel last te hebben van de situatie tussen zijn ouders. Om de bestaande situatie te doorbreken is het noodzakelijk dat er een onafhankelijke derde wordt aangesteld die de komende periode de regie gaat voeren, die gaat kijken welke hulpverlening voor de ouders, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden ingezet en die erop toezicht dat deze hulp ook van de grond komt en wordt voortgezet. Een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft eerder zijn nut bewezen en laten zien dat de ouders met de juiste hulpverlening tot veel (positiefs) in staat zijn. Dat is een compliment aan de ouders; de kinderrechter ziet het vaak genoeg anders. Tegelijkertijd ziet de kinderrechter ook dat de ouders het geleerde niet vast hebben kunnen houden. Daarom is het belangrijk dat zij opnieuw begeleiding en ondersteuning krijgen bij de manier waarop zij als ouders met elkaar omgaan en communiceren. De ouders zijn namelijk degenen, en ook de enigen, die de dag van morgen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beter kunnen maken. De kinderrechter roept beide ouders dan ook op om, in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , aan zichzelf te gaan werken en er samen voor te zorgen dat de situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] blijvend verbetert.
De kinderrechter zal het verzoek van de Raad, waartegen de ouders geen verweer voeren, toewijzen en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de duur van één jaar onder toezicht stellen, zodat gewerkt kan worden aan de doelen die de Raad heeft opgesteld, te weten:
- Er is sprake van rust in en tussen de opvoedingsomgevingen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Ouders voelen zich hier verantwoordelijk voor en laten zien hierbij te denken vanuit kindbelang.
  • Er is sprake van duidelijkheid in de verblijfplek van [minderjarige 1] . [minderjarige 1] verblijft op een veilige en vertrouwde plek, waarbij er sprake is van rust. Ouders werken samen vanuit hun ouderrol, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.
  • Er is sprake van herstel in de band tussen [minderjarige 1] en moeder.
  • De ouders zien de andere ouder in een neutraler daglicht. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voelen dat ze mogen houden van beide ouders.
Ter zitting is gebleken dat de GI kampt met forse wachtlijsten en dat onduidelijk is wanneer de zaak door de GI kan worden opgepakt. Wel heeft de GI aangegeven dat het crisisteam een hulpverlener kan aanwijzen die alvast op korte termijn, vooruitlopend op de aanstelling van een vaste jeugdzorgwerker, herstelgesprekken tussen de moeder en [minderjarige 1] tot stand kan brengen. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd ervoor te zullen zorgen dat deze herstelgesprekken ook daadwerkelijk op korte termijn worden gerealiseerd.
In afwachting van de start en het resultaat van de herstelgesprekken tussen [minderjarige 1] en zijn moeder, zal [minderjarige 1] voorlopig bij opa en oma vaderszijde verblijven. Dat staat niet ter discussie. Omdat [minderjarige 1] echter op dit moment niet woont bij de ouder bij wie hij zijn hoofdverblijf heeft, namelijk zijn moeder, terwijl sprake is van een ondertoezichtstelling, is het noodzakelijk om de (tijdelijke) plaatsing van [minderjarige 1] bij zijn opa en oma te formaliseren met een machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter zal dat verzoek van de Raad daarom ook toewijzen.
De kinderrechter zal de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat deze beslissingen ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kunnen worden.
Dit leidt tot de volgende beslissingen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 29 oktober 2021 tot 29 oktober 2022;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin, namelijk bij zijn opa en oma vaderszijde, zulks met ingang van 29 oktober 2021 tot 29 april 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven door mr. B.J. Duinhof en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2021 in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Lavrijssen, als griffier.
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 3 december 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.