ECLI:NL:RBZWB:2021:6169

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
BRE 20/8010, 20/8018, 20/8019
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met vergrijpboete en verzuimboetes

Op 1 december 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015, waarbij ook vergrijpboetes en verzuimboetes zijn opgelegd. De belanghebbende, die AOW geniet en in de jaren 2008 tot en met 2017 geldbedragen van haar broer heeft ontvangen, was niet uitgenodigd om aangifte te doen voor het jaar 2015 en heeft daar ook niet om verzocht. Na vragen van de inspecteur heeft zij wel aangifte gedaan voor 2016, waarop de inspecteur de aanslag heeft opgelegd. De inspecteur heeft echter ook een navorderingsaanslag voor 2015 opgelegd, waarbij hij een aanzienlijk bedrag aan contante bezittingen en banktegoeden in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het hoorrecht van de belanghebbende in de bezwaarfase is geschonden, omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, ondanks haar verzoek daartoe. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraak te doen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moet hij het griffierecht vergoeden. De rechtbank heeft geen verdere gronden van de belanghebbende besproken, aangezien de schending van het hoorrecht voldoende was om de uitspraak te vernietigen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8010, 20/8018 en 20/8019
uitspraak van 1 december 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden beslissingen
De uitspraken van de inspecteur van 22 juli 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde:
  • navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2015, de daarbij opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte belastingrente (aanslagnummer [nummer] .H.56.01);
  • de verzuimboete voor het jaar 2015 (beschikkingsnummer [nummer] .00001) en
  • de verzuimboete voor het jaar 2016 (beschikkingsnummer [nummer] .00002).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .
Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • draagt de inspecteur op uitspraken op bezwaar te doen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 748;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 96 aan haar vergoedt.

2.Gronden

Feiten
2.1.
Belanghebbende geniet in de jaren 2015 en 2016 AOW. Verder heeft belanghebbende in de jaren 2008 tot en met 2017 geldbedragen ontvangen van haar broer, [broer] . Een deel van deze ontvangen bedragen heeft zij jaarlijks geschonken aan haar vijf kinderen.
2.2.
Belanghebbende is niet uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2015 en heeft daar ook niet om verzocht.
2.3.
Nadat belanghebbende op verzoek van de inspecteur vragen heeft beantwoord over de door haar ontvangen geldbedragen van haar broer, heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016.
2.4.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2016 conform de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd, waarbij tevens belastingrente in rekening is gebracht.
2.5.
Verder heeft de inspecteur over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag). De inspecteur heeft in de navorderingsaanslag als inkomen uit sparen en beleggen (box 3) een bedrag van € 140.000 in aanmerking genomen als contante bezittingen en € 10.685 als bank- en spaartegoeden.
2.6.
De inspecteur heeft bij de navorderingsaanslag een vergrijpboete van € 2.464 opgelegd (hierna: de vergrijpboete) wegens het opzettelijk niet aangeven van de
contante bedragen in de aangifte inkomstenbelasting (artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)). Verder heeft de inspecteur bij de navorderingsaanslag € 247 aan belastingrente in rekening gebracht.
2.7.
Ook heeft de inspecteur voor zowel het jaar 2015 als het jaar 2016 verzuimboetes opgelegd van € 2.639 per jaar (hierna: de verzuimboetes) omdat belanghebbende niet heeft verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte inkomstenbelasting in de betreffende jaren (artikel 67ca van de Awr).
2.8.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen zowel de voornoemde opgelegde boetes als tegen de navorderingsaanslag. In haar bezwaarschriften heeft zij verzocht om te worden gehoord. Vervolgens heeft zij wegens het uitblijven van beslissingen op bezwaar de inspecteur in gebreke gesteld.
2.9.
De inspecteur heeft in zijn uitspraken op bezwaar de bestreden beslissingen gehandhaafd.
2.10.
Belanghebbende is niet in bezwaar gehoord.
Geschil
2.11.
Tussen partijen is in geschil of de inspecteur de navorderingsaanslag met de vergrijpboete en de verzuimboetes terecht en niet tot te hoge bedragen heeft opgelegd.
Hoorrecht
2.12.
Belanghebbende heeft allereerst aangevoerd dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, terwijl zij daar wel om heeft verzocht. In dat verband verzoekt belanghebbende, naar de rechtbank begrijpt, de rechtbank de zaken terug te wijzen naar de inspecteur.
2.13.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen vaststaat dat het hoorrecht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb is geschonden. De inspecteur heeft ter zitting namelijk het standpunt ingenomen dat belanghebbende ten onrechte niet in de bezwaarfase is gehoord en zij door het achterwege blijven van het hoorgesprek wat betreft de opgelegde boetes in haar belang is geschaad.
2.14.
De rechtbank is van oordeel dat niet op grond van artikel 6:22 van de Awb aan de schending van het hoorrecht voorbij kan worden gegaan, omdat niet aannemelijk is dat belanghebbende door de schending niet is benadeeld [1] . Omdat belanghebbende in beroep gronden aanvoert waarmee zij zowel de opgelegde boetes, als ook de navorderingsaanslag inhoudelijk bestrijdt, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om de zaken terug te wijzen naar de inspecteur, met de opdracht om belanghebbende alsnog volgens de daarvoor geldende regels te horen. De beroepen zijn daarom gegrond verklaard.
2.15.
Gelet op deze beslissing behoeven andere door belanghebbende aangedragen gronden tegen de beslissingen van de inspecteur in dit stadium geen bespreking.
Proceskosten en griffierecht
2.16.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 748 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748, een wegingsfactor 1 en factor 1 voor samenhang). Ook krijgt belanghebbende het griffierecht (2 keer € 48) vergoed.
2.17.
Een beslissing over een eventuele kostenvergoeding voor de bezwaarfase blijft in deze stand van de procedure achterwege aangezien de bezwaarfase nog niet is afgerond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 1 december 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495.