ECLI:NL:RBZWB:2021:6149

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
C/02/390960 / KG ZA 21-501
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering curator tot uitbetaling helft overwaarde voormalige echtelijke woning en vernietiging overeenkomst op grond van faillissementspauliana

In deze zaak vordert de curator van de failliete vrouw dat de man, haar ex-echtgenoot, wordt veroordeeld om de notaris te instrueren om de gehele verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning aan de faillissementsboedel uit te keren. De curator stelt dat de man medewerking weigert aan de uitbetaling van de helft van de overwaarde van de woning, die recentelijk is verkocht voor € 1.054.000,--. De curator heeft de overeenkomst van 8 juni 2020, waarin de man recht heeft op de helft van de overwaarde, vernietigd op grond van de faillissementspauliana, omdat deze overeenkomst benadelend zou zijn voor de schuldeisers van de vrouw. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de curator, aangezien de overwaarde anders op de derdengeldrekening van de notaris zou blijven staan, wat het risico met zich meebrengt dat schuldeisers beslag leggen op het geld.

De voorzieningenrechter beoordeelt de vordering van de curator aan de hand van de vereisten van artikel 42 van de Faillissementswet. Het blijkt dat de overeenkomst van 8 juni 2020 onverplicht is aangegaan, dat de schuldeisers benadeeld worden door de afspraak en dat de vrouw wetenschap had van deze benadeling. De voorzieningenrechter concludeert dat aan alle vereisten voor een geslaagd beroep op de faillissementspauliana is voldaan. De curator heeft met succes de overeenkomst kunnen vernietigen, waardoor de volledige overwaarde aan de boedel toekomt. De man wordt veroordeeld om mee te werken aan de uitkering van de overwaarde aan de faillissementsboedel en in de proceskosten van de curator.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/390960 / KG ZA 21-501
Vonnis in kort geding van 1 december 2021
in de zaak van
[curator],
kantoorhoudende te Middelburg,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[de vrouw],
eiser,
advocaat mr. F.T. Hiemstra te Middelburg,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen.
Eiser wordt hierna de curator genoemd. Gedaagde wordt hierna de man genoemd. De failliet wordt hierna aangeduid als de vrouw.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 5 november 2021,
  • de conclusie van antwoord,
  • de mondelinge behandeling op 17 november 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de curator en de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Beide partijen hebben een pleitnota in het geding gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op 1 juli 1982 in de gemeente Terneuzen in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2018 is tussen de man en de vrouw de scheiding van tafel en bed uitgesproken. Deze beschikking is op 30 mei 2018 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
2.3.
Van de beschikking maakt deel uit het door de advocaat van de man opgestelde echtscheidingsconvenant dat op 25 oktober 2017 door de man en de vrouw is ondertekend.
2.4.
In artikel 2.3.1 van dit convenant zijn de man en de vrouw ten aanzien van de echtelijke woning [adres echtelijke woning] en de daarmee verband houdende hypothecaire schulden, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
2.3.1
De woning (2.2.a) en hypothecaire schulden (2.2.f)
Situatie I
a. De echtelijke woning (artikel 2.2. onder a) en de op deze woning rustende hypothecaire schulden (artikel 2.2. onder f) worden toegescheiden aan de vrouw. Een en ander geschiedt onder de voorwaarde dat de hypotheeknemer de man ontslaat uit zijn aansprakelijkheid met betrekking tot deze hypothecaire schulden. Voor wat betreft de overnameprijs zijn partijen uitgegaan van een bedrag van € 800.000,--. Die waarde is gelijk aan de hypothecaire schuld die op de woning zit, zodat er naar de mening van de man geen onder- dan wel overwaarde in de woning zit.
b. Uiterlijk binnen een jaar nadat de scheiding van tafel en bed van partijen zal zijn ingeschreven in het huwelijksgoederenregister, zullen partijen ten overstaan van een nog door de vrouw aan te wijzen notaris een akte doen verlijden conform welke akte de onder artikel 2.2. onder a genoemde woning goederenrechtelijk wordt toegescheiden aan de vrouw en de man uit de aansprakelijkheid voor de hypothecaire schulden wordt ontslagen.
c. (…)
d. (…)
Indien:
- het voorgaande (a tot en met c) niet dan wel niet volledig binnen voornoemde termijn van twee jaar uitgevoerd zal zijn
en/of
- de vrouw aan het onder d bepaalde niet en/of niet volledig en/of niet tijdig uitvoering geeft, dan geldt de volgende regeling:
Situatie II: Verkoop
e. De echtelijke woning (artikel 2.2. onder a) zal alsdan derhalve worden verkocht. Partijen verplichten zich om zich ervoor in te spannen dat die woning zo spoedig mogelijk doch wel tegen een reële prijs wordt verkocht. (…)
f. Bij verkoop van deze woning, zal van de opbrengst eerst de hypothecaire schulden als bedoeld in artikel 2.2. onder f zoveel mogelijk worden ingelost.
Vervolgens zal de verkoopopbrengst worden aangewend om eventueel op dat moment nog niet betaalde verkoopkosten (kosten van de makelaar, waaronder begrepen advertentiekosten, kosten van een eventuele fotorapportage e.d.) te voldoen. Mocht de verkoopopbrengst daarvoor niet toereikend zijn, dan komen deze kosten ten laste van de vrouw.
Hetgeen alsdan nog mocht resteren, komt dan ten gunste (ingeval van een overschot) dan wel ten laste (ingeval van een tekort) van de vrouw.
2.5.
Op 8 juni 2020 hebben de man en de vrouw een nadere overeenkomst gesloten. Daarin zijn zij het volgende overeengekomen.
“Onderwerp: Uitkering overwaarde [adres echtelijke woning]
Op 8 juni 2020 heb ik met [de man] afgesproken dat ik er voor zal zorgen dat de helft van de overwaarde van [adres echtelijke woning] zo snel mogelijk of uiterlijk 30 januari 2021 wordt uitbetaald/overgemaakt, op de rekening van [de man] .
De overwaarde zal worden bepaald bij verkoop of bij overschrijving op naam van [de vrouw] .
[de vrouw] zal er voor zorgen dat het eigendomsrecht van [adres echtelijke woning] volledig wordt overgezet op haar naam.
Indien niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, zal de woning per 1 februari 2020 (
bedoeld is: 2021, voorzieningenrechter) in de verkoop worden geplaatst.”
2.6.
Op 20 april 2021 is de vrouw in staat van faillissement verklaard met benoeming van eiser tot curator.
2.7.
Inmiddels is de echtelijke woning aan [adres echtelijke woning] verkocht voor een bedrag van € 1.054.000,--. De woning zal op 21 december 2021 aan de kopers worden geleverd. Na aftrek van de hypotheeklasten ten bedrage van ongeveer € 820.000,-- en de aan de verkoop verbonden kosten zal een overwaarde resteren.
2.8.
Tussen de man en de curator is een geschil ontstaan over de afdracht van de overwaarde. De man weigert medewerking te verlenen aan uitbetaling van de helft van de overwaarde aan de boedel. Hij houdt de vrouw aan de daarover op 8 juni 2020 gesloten overeenkomst.
2.9.
Bij brief van 27 juli 2021 heeft de curator de vernietiging ingeroepen van de overeenkomst van 8 juni 2020 op grond van de faillissementspauliana ex artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). Bij mailbericht van 28 juli 2021 heeft de curator aanvullend een beroep gedaan op vernietiging wegens wilsgebreken (dwang).
2.10.
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 oktober 2021 is de ontbinding van het huwelijk tussen partijen uitgesproken.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. primair, de man veroordeelt om binnen twee dagen nadat dit vonnis aan hem is betekend de notaris die de leveringsakte van de woning [adres echtelijke woning] zal passeren te instrueren om over te gaan tot afgifte van de gehele verkoopopbrengst aan de faillissementsboedel in het faillissement van de vrouw en derhalve op de door de curator q.q. aan te wijzen faillissementsrekening en dat, zo de man daarmee na ommekomst van die termijn in gebreke blijft, dit vonnis voor de ontbrekende wilsverklaring in de plaats zal treden;
b. subsidiair, de man veroordeelt om binnen twee dagen nadat dit vonnis aan hem is betekend de notaris die de leveringsakte van de woning zal passeren te instrueren om over te gaan tot afgifte van de gehele verkoopopbrengst aan de faillissementsboedel in het faillissement van de vrouw, een en ander op straffe van verbeurte van een ten gunste van de curator q.q. te verbeuren dwangsom van € 1.000,-- per dag indien de man daarmee na ommekomst van die termijn in gebreke blijft;
c. primair en subsidiair, de man veroordeelt in de kosten van het geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vordering van de curator, met veroordeling van de curator - uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij een spoedeisend belang bestaat. De man betwist dat dit het geval is. Het feit dat de curator het faillissement snel wil afwikkelen vormt, zo stelt de man, onvoldoende spoedeisend belang.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de curator een voldoende spoedeisend belang heeft bij het door hem gevorderde. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de curator uiteengezet dat wanneer de man weigert mee te werken aan uitbetaling aan de boedel, de overwaarde op de derdengeldrekening van de notaris blijft staan in afwachting van de uitkomst in een bodemprocedure. De curator heeft erop gewezen dat er dan een wezenlijk risico is dat schuldeisers ten laste van de man beslag zullen leggen op het geld dat onder de notaris staat en zich op die manier een vorm van voorrang zullen verschaffen wat benadelend is voor de schuldeisers van de vrouw en dat daarom een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Op grond van wat later tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, constateert de voorzieningenrechter dat de man dit risico onderkent. Volgens de man biedt namelijk het feit dat de gezamenlijke schuldeiser van partijen ABN AMRO (nog) geen vordering bij de curator heeft ingediend, geen enkele garantie dat de man niet door de bank voor deze schuld zal worden aangesproken. Letterlijk is daarbij namens de man aangegeven dat hij niet gelooft dat hij wat de bank betreft ‘buiten schot’ blijft. Daarmee bevestigt de man feitelijk dat het risico dat de curator noemt een reëel risico is. De curator is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
4.3.
Deze zaak draait in de kern om de vraag of de curator de overeenkomst van 8 juni 2020 buitengerechtelijk heeft kunnen vernietigen. Omdat partijen het erover eens zijn dat de vraag of sprake is geweest van een wilsgebrek zich niet leent voor behandeling in kort geding, zal de voorzieningenrechter zich in het hiernavolgende beperken tot de bespreking van het beroep van de curator op de faillissementspauliana ex artikel 42 Fw.
Bij de beoordeling van dit geschil neemt de voorzieningenrechter het volgende juridisch kader als uitgangspunt.
4.4.
Op grond van artikel 42 lid 1 Fw kan de curator ten behoeve van de boedel een door de gefailleerde voor de faillietverklaring verrichte rechtshandeling buitengerechtelijk vernietigen indien:
i) die rechtshandeling onverplicht is verricht, (ii) de schuldeisers van de gefailleerde daardoor zijn benadeeld, en (iii) de gefailleerde bij het verrichten van die rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn. Een rechtshandeling om niet kan worden vernietigd zonder dat wetenschap van benadeling bij de wederpartij van de schuldenaar aanwezig hoeft te zijn. Een geslaagd beroep op vernietiging heeft tot gevolg dat de rechtsgevolgen van de vernietigde rechtshandeling niet tegen de boedel kunnen worden ingeroepen.
Onverplichte rechtshandeling
4.5.
De curator stelt dat de overeenkomst is aangegaan, zonder dat daartoe een verplichting bestond. De man bestrijdt dit. Hij stelt dat het convenant dat partijen in 2017 hadden gesloten nooit was uitgevoerd en dat een aanvullende overeenkomst noodzakelijk was om de verdeling alsnog te laten plaats vinden.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat een rechtshandeling onverplicht is, wanneer daarvoor niet een op de wet of overeenkomst berustende verplichting bestaat. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw op grond van de wet of overeenkomst gehouden was van het eerder tussen de man en de vrouw gesloten convenant af te wijken. De man spreekt alleen over een noodzaak en niet over een verplichting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was die verplichting er op grond van het convenant ook niet. Uit het convenant volgt dat na verloop van de tweejaarstermijn zoals opgenomen in artikel 2.3.1. situatie II intreedt. Dat was de situatie toen partijen de overeenkomst sloten. In situatie II is geen tijdsbepaling genoemd.
De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat als, zoals hij stelt, de man met de nadere overeenkomst alleen de verdeling tot stand heeft willen brengen, niet valt in te zien waarom in die overeenkomst ook is opgenomen dat de man de helft van de overwaarde in de woning krijgt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aan het eerste vereiste van artikel 42 Fw voldaan.
Benadeling van de schuldeisers
4.7.
De curator stelt dat de overeenkomst benadelend is voor de gezamenlijke schuldeisers van de vrouw. Volgens de man staat dit niet vast. De man stelt dat hij juist de intentie heeft om met het aan hem toekomende gedeelte van de overwaarde de huwelijkse schulden waarvoor hij hoofdelijk aansprakelijk is af te lossen.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt dat er sprake is van benadeling indien een of meer schuldeisers als gevolg van de bestreden rechtshandeling daadwerkelijk in hun verhaalsmogelijkheden worden beperkt. Dit dient te gebeuren door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft (vgl. HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3654).
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voldoende aannemelijk dat de boedel door de nadere afspraak tussen partijen wordt benadeeld. Het gevolg van die afspraak is namelijk dat de helft van de overwaarde aan de man toekomt en niet ter beschikking staat aan de boedel en daarmee aan de schuldeisers van de vrouw. Daardoor zal de uitkering uit het faillissement die zij ontvangen in ieder geval lager zijn dan wanneer die afspraak niet zou zijn gemaakt. De man voert nog aan dat hij de intentie heeft om met het aan hem toekomende deel van de overwaarde de huwelijkse schulden waarvoor hij mede hoofdelijk aansprakelijk is, zoals de schuld aan de ABN AMRO bank, af te lossen. Nog daargelaten dat er geen enkele zekerheid bestaat dat de man dit voornemen gestand zal doen, geldt dat niet goed valt in te zien wat er op tegen is om de overwaarde in de boedel te laten vloeien. Bovendien zullen daardoor alle crediteuren die een vordering bij de curator hebben ingediend op de in de wet voorziene wijze in het faillissement delen, hetgeen niet het geval is wanneer de man zelf bepaalt welke schuldeisers hij in welke mate aflost.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aan het tweede vereiste van artikel 42 Fw eveneens voldaan.
Wetenschap van benadeling
4.9.
De man heeft niet weersproken dat het aangaan van de overeenkomst een rechtshandeling om niet betrof. Daardoor is voldoende dat wetenschap van benadeling aanwezig was bij de vrouw. Dat die wetenschap er bij de vrouw was, staat niet ter discussie. Bovendien is de overeenkomst binnen een jaar voor het faillissement van de vrouw gesloten en dan geldt op grond van artikel 45 Fw het wettelijk vermoeden van wetenschap van benadeling.
4.10.
De conclusie op grond van het vorenstaande is dat aan alle vereisten voor een geslaagd beroep op de in artikel 42 Fw geregelde faillissementspauliana is voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de curator daarom met succes de tussen de vrouw en de man op 8 juni 2020 gesloten overeenkomst kunnen vernietigen, zoals hij bij brief van 27 juli 2021 heeft gedaan.
4.11.
De man heeft nog als bezwaar naar voren gebracht dat een beoordeling van het beroep op de faillissementspauliana niet kan plaatsvinden in het kader van een kort geding. De voorzieningenrechter gaat aan dit bezwaar voorbij. Vooropgesteld moet worden dat voor de vernietiging op grond van artikel 42 Fw niet meer is vereist dan een buitengerechtelijke verklaring. In kort geding is het aan de voorzieningenrechter om een inschatting te maken of deze vernietiging in rechte stand houdt wanneer die zou worden aangevochten. In dit geval is er geen aanleiding (zie r.o. 4.4-4.10) om te veronderstellen dat in een bodemprocedure de vernietiging van de overeenkomst van 8 juni 2020 geen stand houdt. Vervolgens kan, zoals hiervoor al is overwogen, van de curator niet worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. Gebleken is namelijk dat als de overwaarde op de derdengeldrekening van de notaris blijft staan een reëel risico aanwezig is dat daarop ten laste van de man beslag zal worden gelegd. In dat geval is een ordemaatregel gerechtvaardigd.
4.12.
Als gevolg van de vernietiging komt - op grond van het tussen partijen gesloten convenant - de volledige overwaarde toe aan de vrouw en inmiddels aan de boedel. De voorzieningenrechter zal de man veroordelen om eraan mee te werken dat de notaris de overwaarde aan de boedel kan uitkeren. Dat betekent dat de primaire vordering van de curator zal worden toegewezen. Aan de beoordeling van het subsidiair gevorderde komt de voorzieningenrechter niet toe. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.13.
De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 121,39
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.446,39
4.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de man om binnen twee dagen nadat dit vonnis aan hem is betekend de notaris die de leveringsakte van de woning [adres echtelijke woning] zal passeren te instrueren om over te gaan tot afgifte van de gehele verkoopopbrengst aan de faillissementsboedel in het faillissement van de vrouw en derhalve op de door de curator q.q. aan te wijzen faillissementsrekening,
5.2.
bepaalt dat, zo de man in gebreke blijft binnen twee dagen nadat dit vonnis aan hem is betekend, aan de veroordeling onder 5.1 te voldoen, dit vonnis voor de ontbrekende wilsverklaring van de man in de plaats zal treden,
5.3.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.446,39,
5.4.
veroordeelt de man in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.L Holierhoek en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2021. [1]

Voetnoten

1.mk