In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2021 een tussenbeschikking uitgesproken met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderen verblijven sinds november 2019 op vrijwillige basis in een pleeggezin, maar de situatie is recentelijk verslechterd. De pleegouders hebben aangegeven dat de complexe, trauma gerelateerde problematiek van de kinderen hen boven het hoofd groeit en zijn alleen bereid om de kinderen tijdelijk op te vangen als er aanvullende hulpverlening wordt ingezet. De ouders van de kinderen zijn echter onbereikbaar voor instemming met deze hulpverlening.
Gezien de spoedeisende omstandigheden heeft de kinderrechter besloten om een gedeelte van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming toe te wijzen voor een termijn van twee weken. De uithuisplaatsing is uitgesproken voor pleegzorg binnen het huidige pleeggezin, met de nadruk dat de kinderen niet zonder voorafgaande instemming van de kinderrechter naar een andere voorziening voor pleegzorg mogen worden overgeplaatst. De kinderrechter heeft de Raad en de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven tijdens een zitting die gepland staat voor 8 december 2021.
De beslissing houdt in dat de kinderen voorlopig onder toezicht worden gesteld van Stichting Intervence en dat de machtiging tot uithuisplaatsing in het huidige pleeggezin wordt verleend, met ingang van 26 november 2021 tot 10 december 2021. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter in aanwezigheid van de griffier.