Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende gevestigd in Duitsland en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het tijdvak van 1 mei 2007 tot en met 30 april 2008. De inspecteur had eerder op 11 mei 2017 het bezwaar van de belanghebbende tegen de afwijzing van dit verzoek afgewezen.
Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 is besproken dat de rechtbank geen aanleiding zag om de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van de Deka-zaak in hoger beroep. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat deze niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende, hoewel hij de gelegenheid had gekregen, niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak.
De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.