Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, gevestigd in Duitsland, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting over het tijdvak van 1 juni 2007 tot en met 31 mei 2008. De inspecteur had eerder op 11 mei 2017 het bezwaar van de belanghebbende tegen de afwijzing van dit verzoek afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 is besproken dat de rechtbank geen aanleiding zag om de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomst van de Deka-zaak in hoger beroep. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij recht had op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het verzoek had afgewezen, omdat de belanghebbende niet had ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. De rechtbank zag geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen of om een andere wijze van rechtsherstel te overwegen. Aangezien er geen recht op teruggaaf bestond, had de belanghebbende ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.