In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 november 2021, is de belanghebbende, gevestigd in Duitsland, in beroep gegaan tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 11 mei 2017 de verzoeken van de belanghebbende om teruggaaf van dividendbelasting over verschillende tijdvakken afgewezen. De rechtbank heeft in deze zaak de beroepen ongegrond verklaard. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 is vastgesteld dat er geen aanleiding was om de zaken aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep. De rechtbank heeft de inhoudelijke argumenten van de belanghebbende, die zich beroept op het Unierecht en stelt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling, niet gehonoreerd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgeschreven door de Hoge Raad. Hierdoor bestaat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting, en dus ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.