ECLI:NL:RBZWB:2021:6042

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
BRE-21_2612_tm_2614
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepschrift inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting

Op 26 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats], beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. Deze uitspraken betroffen naheffingsaanslagen omzetbelasting met de aanslagnummers [aanslagnummer 1], [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3], alsook de bij beschikking opgelegde boetes. De uitspraken op bezwaar zijn gedateerd op 6 mei 2021, en de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 17 juni 2021. Het beroepschrift is echter pas op 19 juni 2021 digitaal ingediend, waardoor het niet tijdig was.

De rechtbank overweegt dat de wettelijke bepalingen omtrent beroepstermijnen dwingend zijn en dat bij overschrijding van deze termijnen een niet-ontvankelijkverklaring volgt, tenzij er sprake is van verschoonbaarheid. Belanghebbende stelde dat in de uitspraak op bezwaar niet duidelijk was gemaakt binnen welke termijn het beroepschrift moest worden ingediend en bij welke rechtbank. De rechtbank oordeelt echter dat deze redenen de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken. Bovendien wordt aangenomen dat belanghebbende, bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener, op de hoogte was van de termijn voor het indienen van het beroep.

De rechtbank concludeert dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, zoals vermeld in artikel 8:55 Awb.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 21/2612 tot en met 21/2614
uitspraak van 26 november 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraken op bezwaar tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting met aanslagnummers [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] en [aanslagnummer 3] en de bij beschikking opgelegde boetes.
De uitspraken op bezwaar hebben als dagtekening 6 mei 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 17 juni 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is op 19 juni 2021 digitaal bij de rechtbank ingediend. Het beroepschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende voert aan dat in de uitspraak op bezwaar niet staat binnen welke datum het beroepschrift moet worden ingediend en ook niet bij welke rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat deze redenen de overschrijding niet verschoonbaar maken.
Het ontbreken van een (onvolledige) rechtsmiddelenverwijzing leidt in beginsel tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dit beginsel lijdt uitzondering indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende wist dat zij binnen een bepaalde termijn beroep moest instellen. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan indien belanghebbende, zoals in onderhavige zaak, wordt bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Bij een professionele rechtsbijstandverlener mag kennis omtrent het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn immers worden verondersteld en diens kennis kan in dit verband aan belanghebbende worden toegerekend [1] .
Belanghebbende voert aan dat er enige tijd overheen is gegaan om vast te stellen welke acties zij na de uitspraak kon ondernemen. Belanghebbende stelt dat er aan de vaststelling van de boetes geen inspecteur te pas is gekomen en er niet is gekeken naar redelijkheid en billijkheid. Belanghebbende verzoekt om, gezien de hoogtes van de boetes en het belang van belanghebbende, het beroepschrift te beoordelen zoals deze is ingediend.
Deze argumenten kunnen belanghebbende niet helpen. De wet biedt namelijk niet de mogelijkheid om voorbij te gaan aan de overschrijding van de beroepstermijn. De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn immers – zie hiervoor – dwingend van aard.
De beroepen zijn daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 26 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Vgl uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state, 21 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2131