ECLI:NL:RBZWB:2021:603

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9933 VV / AWB- 20_9934 / AWB- 20_9939 VV / AWB- 20_9940
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor verbouwing bedrijfscomplex ten behoeve van huisvesting arbeidsmigranten

Op 15 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters, waaronder het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college inzake de verlening van een omgevingsvergunning aan een vergunninghouder voor het verbouwen van een bedrijfscomplex. De verzoeksters hebben verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat de vergunninghouder met de werkzaamheden zou beginnen voordat de rechtbank uitspraak had gedaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de vergunninghouder had aangegeven snel met de werkzaamheden te willen beginnen.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en argumenten van de verzoeksters en het college beoordeeld. De verzoeksters stelden dat het college de kruimelgevallen-regeling onjuist had toegepast en dat er geen sprake was van een logiesfunctie, maar van een woonfunctie. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het bestreden besluit in stand kon blijven. Er was twijfel over de volledigheid van het akoestisch onderzoek en de gevolgen voor omliggende bedrijven. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. De verzoeksters hebben recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9933 WABOA VV en BRE 20/9934 WABOA
BRE 20/9939 WABOA VV en BRE 20/9940 WABOA

uitspraak van 15 februari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1. [naam verzoeker 1] ,te [vestigingsplaats verzoeker 1] , verzoekster sub 1,
2. [naam verzoekers 2] , [naam verzoekers 3] en [naam verzoekers 4] . ,te [vestigingsplaats verzoekers 2,3 en 4] , verzoeksters sub 2,
gemachtigde: mr. E.G.M. Huisman,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [vestigingsplaats vergunninghouder] ,
gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam.

Procesverloop

Verzoeksters hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 20 oktober 2020 van het college (bestreden besluit) inzake de verlening van een omgevingsvergunning aan [naam vergunninghouder] voor het verbouwen van een bedrijfscomplex ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten op de locatie [adres locatie] te [plaats locatie] . Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 1 februari 2021. Verzoekster sub 1 is verschenen bij haar directeur [naam directeur] en vastgoedadviseur [naam adviseur] . Verzoeksters sub 2 werden vertegenwoordigd door [naam betrokkene] . Verzoeksters zijn bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Hümmels. Voor de derde partij was de gemachtigde aanwezig.

Overwegingen

Feiten

1. Verzoekster sub 1 is eigenaar van het perceel [adres locatie] te [plaats locatie] . Op dit perceel is momenteel een autodealer gevestigd. Na verhuizing van dat bedrijf zal op het perceel een supermarkt gerealiseerd worden.
Verzoeksters [namen verzoekers 3 en 4] zijn eigenaar van diverse percelen gelegen naast [adres locatie]. [naam verzoekers 2] is aandeelhouder van deze 2 vennootschappen. [naam verzoekers 4] (hierna: [naam verzoekers 4]) exploiteert een groot bedrijf dat gespecialiseerd is in de productie van tandwielen, gelegen op een afstand van ongeveer 40 meter van [adres locatie]
Op 27 december 2019 heeft [naam vergunninghouder] een aanvraag om een omgevings-vergunning ingediend voor het verbouwen van het bestaande bedrijfsverzamelcomplex aan [adres locatie] te [plaats locatie] tot huisvestingslocatie voor 274 arbeidsmigranten.
Op 2 april 2020 heeft het college een ontwerpbesluit genomen met het voornemen de aanvraag toe te kennen. Dit ontwerpbesluit lag van 7 april 2020 tot en met 19 mei 2020 ter inzage. Verzoeksters hebben tegen dit ontwerpbesluit een zienswijze ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft het college de aanvraag (voor het huisvesten van maximaal 266 arbeidsmigranten) toegewezen.
Standpunt verzoeksters
2. Verzoeksters hebben, samengevat, aangevoerd dat het college de kruimelgevallen-regeling onjuist heeft toegepast. Er is sprake van een stedelijk ontwikkelingsgebied, waardoor het college artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet had kunnen toepassen. Verzoeksters stellen verder dat geen sprake is van een logiesfunctie, maar van een woonfunctie, waardoor andere eisen gelden. Bovendien is niet gedefinieerd wat onder een arbeidsmigrant wordt verstaan.
Met het bestreden besluit worden verzoeksters aanzienlijk in hun bedrijfsbelangen geschaad. De gebruiksmogelijkheden op hun percelen worden beperkt. Bovendien is het bestreden besluit in strijd met een goede ruimtelijke ordening danwel ruimtelijk en milieukundig niet haalbaar en hoogst ongewenst vanwege de nabijgelegen (maximale toegestane) bedrijvigheid op het bedrijventerrein ‘[naam bedrijventerrein]’. De ontwikkeling is in strijd met provinciaal en gemeentelijk beleid.
Volgens verzoeksters is het aantal parkeerplaatsen niet toereikend en is de verkeerssituatie ter plaatse onvoldoende in ogenschouw genomen. De omgevingsdialoog is ontoereikend geweest. Tot slot stellen verzoeksters dat het college geen aandacht heeft geschonken aan het feit dat het pand ligt in een veiligheidszone/aandachtsgebied lpg.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Voorlopige voorziening
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4. Verzoeksters hebben hun verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend om te voorkomen dat vergunninghoudster een aanvang neemt met de (ver)bouwwerkzaamheden, voordat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op de ingediende beroepen. Nu vergunninghoudster desgevraagd ter zitting heeft aangegeven dat zij de behandeling van de beroepen niet zal afwachten en snel een aanvang zal maken met de (ver)bouwwerkzaamheden, is het spoedeisend belang voor verzoeksters bij het treffen van een voorlopige voorziening gegeven.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het geschil
5. Aan de orde is de verlening van een tijdelijke omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bedrijfscomplex ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten.
6. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] waar de gronden zijn bestemd voor ‘gemengd-grootschalig’ met de functieaanduidingen ‘detailhandel perifeer’ en ‘kantoor’.
Het college heeft bekeken of er op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omgevingsvergunning kan worden verleend.
Grondslag afwijken bestemmingsplan
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit is aangegeven dat op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder 2, van de Wabo juncto artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor is afgeweken van het bestemmingsplan. Daarbij is echter de wettekst van artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor geciteerd. Ter zitting is door de gemachtigde van het college desgevraagd toegelicht dat bedoeld is af te wijken met toepassing van het elfde lid van artikel 4, bijlage II bij het Bor.
De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat het elfde lid de grondslag is van het bestreden besluit en is van oordeel dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, doordat daarbij de tekst van het verkeerde lid van artikel 4 van bijlage II bij het Bor is aangehaald. Dit motiveringsgebrek kan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd.
Stedelijk ontwikkelingsgebied
8.1
Verzoeksters hebben betoogd dat het college niet met toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor heeft af kunnen wijken van het bestemmingsplan. Er is volgens verzoeksters sprake van een stedelijk ontwikkelingsgebied als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.). Op grond van artikel 5, zesde lid, van bijlage II bij het Bor is de kruimelgevallen-regeling van artikel 4 van bijlage II bij het Bor in dergelijke situaties niet van toepassing. Dat betekent dat er een andere procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan gevolgd had moeten worden.
Ter onderbouwing van hun stelling dat sprake is van een stedelijk ontwikkelingsgebied wijzen verzoeksters op pagina 21 van het rapport Ruimtelijke Onderbouwing. Daar staat het volgende opgenomen:
Voor activiteiten die door middel van een ruimtelijke onderbouwing mogelijk worden gemaakt, is het in sommige gevallen verplicht een milieueffectenrapportage (m.e.r.) uit te voeren. Om te bepalen of een m.e.r. noodzakelijk is moet worden bepaald of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
De voorgenomen activiteit in deze ruimtelijke onderbouwing, de realisatie van twee nieuwe woningen, valt onder de activiteit ‘stedelijke ontwikkeling’ in onderdeel D, categorie 11.2.
8.2
Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694), 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) en 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2414) overweegt de voorzieningenrechter dat het begrip ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ ruimte voor interpretatie laat. Het antwoord op de vraag of sprake is van (de aanleg van) een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van (de voorziene aanleg van) de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit diezelfde uitspraken volgt dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan als gevolg van het project. Volgens de geschiedenis van totstand-koming van onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. kan het bij een stedelijk ontwikkelingsproject gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Wat ‘stedelijke ontwikkeling’ inhoudt kan van regio tot regio verschillen.
8.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in deze zaak geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is weliswaar sprake van een functiewijziging van detailhandel/kantoor naar een verblijfsfunctie (logies), er is echter geen sprake van (substantiële) uitbreiding van het reeds bestaande gebouw. Bovendien is de locatie gelegen binnen een stedelijke omgeving. Er is op de locatie reeds sprake van een gebouw dat parkeer- en verkeersbewegingen genereert. De ruimtelijke uitstraling van het voorgenomen project zijn al met al niet zodanig substantieel ten opzichte van de bestaande situatie dat sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
De voorzieningenrechter kent geen overwegende betekenis toe aan de door verzoeksters aangehaalde passage uit de ruimtelijke onderbouwing. Deze passage – die is opgenomen in een paragraaf over de vraag of een milieueffectenrapportage moet worden uitgevoerd – is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onduidelijk. Er wordt immers gesproken over een voorgenomen activiteit, te weten de realisatie van twee nieuwe woningen. Er worden echter geen twee nieuwe woningen gerealiseerd, maar een bestaand gebouw wordt verbouwd ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Bovendien is het niet aan de opstellers van een ruimtelijke onderbouwing, maar aan het college om de regels van het Bor te interpreteren.
8.4
Nu geen sprake is van een stedelijke ontwikkelingsproject, staat artikel 5, zesde lid, van bijlage II bij het Bor niet in de weg aan toepassing van artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Bor.
Logiesfunctie of wonen
9.1
Verzoeksters stellen dat het pand niet (uitsluitend) gebruikt zal worden ten behoeve van logies, maar dat er zal worden gewoond. Zij wijzen erop dat de arbeidsmigranten worden aangemerkt als ‘bewoners’, er een beheerder woont op de locatie, er een gezamenlijke woonkamer gerealiseerd wordt en er in de nota van zienswijzen wordt gesproken over wooneenheden en bewoners. Als al sprake is van logies, dan is het beoogde gebruik niet op de juiste wijze vergund. Er zijn geen voorschriften verbonden ten aanzien van het aantal arbeidsmigranten en de verblijfsduur.
9.2
Het college heeft in de nota van zienswijzen aangegeven dat uit de jurisprudentie valt op te maken dat het bij logies in elk geval moet gaan op personen die hun hoofdverblijf elders hebben en dat het daarnaast per arbeidsmigrant niet mag gaan om tijdelijke huisvesting gedurende een aaneengesloten periode langer dan zes maanden. Daarnaast bepalen de omstandigheden van het geval of het gaat om logies of wonen. In de onderhavige situatie worden uitsluitend personen gehuisvest die elders hun hoofdverblijf hebben, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden. Dit wordt als voorwaarde aan de te verlenen vergunning verbonden. Daarnaast is het volgens het college zo dat door de huurder van het pand beheer en schoonmaak centraal wordt geregeld. Dit maakt volgens het college dat sprake is van logies.
9.3
De voorzieningenechter kan het standpunt van het college dat onder de door het college genoemde voorwaarden en condities sprake is van logies op grond van de jurisprudentie volgen. Er is immers sprake van tijdelijk verblijf van arbeidsmigranten met een maximum van zes maanden. Zij hebben hun hoofdverblijf elders. Er is sprake van een beheerder, er wordt een nachtregister bijgehouden en de schoonmaak wordt centraal geregeld. [1]
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het bestreden besluit echter onvoldoende geborgd dat aan de voorwaarden waaronder van logies sprake is, wordt voldaan. Het college heeft aangegeven dat bij de te verlenen vergunning als voorwaarde zal worden verbonden dat uitsluitend personen zullen worden gehuisvest die hun hoofdverblijf elders hebben gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes maanden. Deze voorwaarde is echter niet aan het bestreden besluit verbonden. Hierdoor is niet gewaarborgd dat de arbeidsmigranten gedurende een periode van in totaal maximaal zes maanden zullen worden gehuisvest op de betreffende locatie. Het bestreden besluit kan hierdoor niet in stand blijven en komt voor vernietig in aanmerking.
9.4
De voorzieningenrechter zal vervolgens beoordelen of zelf in de zaak kan worden voorzien.
Gevolgen voor de omliggende bedrijven
10.1
Verzoeksters hebben betoogd dat de komst van een grootschalige verblijfscomplex voor arbeidsmigranten een aanzienlijke impact zal hebben op de omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. Met name de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van verzoekster sub 2, [naam verzoekers 4], zullen worden beperkt. Het door het college uitgevoerde geluidsonderzoek is niet maatgevend omdat er bij dit onderzoek geen rekening is gehouden met het feit dat een grote loods behorende bij het bedrijf op het moment van het onderzoek nog niet in gebruik was genomen.
10.2
Het college heeft in de nota van zienswijzen aangegeven dat omliggende bedrijven niet worden belemmerd door de ontwikkeling. Er bevinden zich al een aantal andere bedrijfswoningen, die bepalend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van de bedrijven. Er heeft een aanvullend akoestisch onderzoek plaatsgevonden door Antea Group. Uit het memo van 14 september 2020 blijkt dat er een poging is ondernomen om de representatieve bedrijfssituatie af te stemmen met het bedrijf van [naam verzoekers 4]. Hieraan is geen gehoor gegeven. Er is daarom en bedrijfssituatie aangenomen die is samengesteld op basis van kennis en ervaring, informatie die is aangeleverd door de gemeente Tilburg en informatie uit diverse databases. Op basis hiervan is een geluidsonderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de inrichting van het bedrijf van [naam verzoekers 4] op het pand aan de [adres locatie]. De conclusie is dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het bedrijf van [naam verzoekers 4] niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering.
10.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college advies van Antea Group heeft gevraagd ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevels van het pand aan [adres locatie] in [plaats locatie]. Antea Group heeft op 7 februari 2020 advies uitgebracht. Naar aanleiding van ingediende zienswijzen is op 14 september 2020 een aanvullende memo uitgebracht, waarbij ook is rekening is gehouden met de nieuwe bedrijfshal van [naam verzoekers 4]. Geconcludeerd wordt dat het bedrijf van verzoekster niet in haar bedrijfsvoering wordt belemmerd. Verzoeksters hebben geen deskundig tegenrapport ingediend. Het college mocht zich dan ook in beginsel baseren op de bevindingen van Antea Group.
10.4
Echter, van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien voldoende twijfel is gerezen over de juistheid en volledigheid van het verrichte onderzoek. Dit kan ook op andere wijze dan door middel van een tegenrapport [2] .
Ter zitting heeft verzoekster sub 2 toegelicht dat in het advies van 14 september 2020 uit wordt gegaan van onjuiste uitgangspunten en dat de representatieve bedrijfssituatie onjuist is. Verzoekster heeft een volcontinu bedrijf dat ook in de avonduren en in de nachtelijke uren in bedrijf is. Dit komt de voorzieningenrechter, gezien de aard van het bedrijf, niet onaannemelijk voor. Bij het onderzoek van Antea Group is echter alleen uitgegaan van geluid gedurende de dagperiode (07.00-19.00 uur). Weliswaar is het neemt de voorzieningenrechter aan dat het niet aan het college of Antea Group te wijten is, dat in het rapport uitsluitend van gedurende de dagperiode wordt uitgegaan, dit neemt niet weg dat op dit punt twijfel is gerezen over de volledigheid van het verrichte onderzoek.
Het college zal daarom nader dienen te onderbouwen in hoeverre rekening moet worden gehouden met de bedrijfsactiviteiten in de avond en nacht, zo mogelijk na overleg met [naam verzoekers 4].
10.5
Verder heeft verzoekster sub 2 aangegeven dat zij ook beschikt over thans nog braakliggende percelen in de nabijheid van het logiesverblijf waar zij bedrijfsactiviteiten wil gaan ontplooien. Zij stelt dat zij daarover in overleg is (geweest) met de gemeente. Niet is gebleken dat bij het uitgevoerde akoestisch onderzoek rekening is gehouden met deze percelen. Ook op dit punt lijkt het onderzoek dus niet volledig.
10.6
Dat betekent dat er gerede twijfel bestaat over de volledigheid van het akoestisch onderzoek door Antea Group. Het college kan zijn conclusie dat [naam verzoekers 4] niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt daarom niet zonder meer baseren op het onderzoek van Antea Group. Het college zal nader moeten onderzoeken in hoeverre de conclusie dat de voorgenomen huisvesting van arbeidsmigranten de bedrijfsvoering van [naam verzoekers 4] niet belemmert, in stand blijft ook indien rekening wordt gehouden met de feitelijke bedrijfs-tijden en de op grond van het bestemmingsplan toegestane uitbreidingsmogelijkheden van [naam verzoekers 4], dan wel goed dienen te onderbouwen waarom nader onderzoek niet nodig is.
Parkeerproblematiek
11.1
Verzoeksters stellen dat er te weinig parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waardoor de vrees bestaat dat in de omgeving geparkeerd zal gaan worden.
11.2
Het college heeft in de nota van zienswijzen aangegeven dat de parkeernorm in het gebied 0,6 parkeerplaats per woning is, waarvan het aandeel voor bezoekers 0,2 is. Bewoners en bezoekers zijn nooit allemaal tegelijkertijd aanwezig. Uitganspunt is dat de parkeerplaatsen in de kelder ook toegankelijk zijn voor bezoekers. Daarom wordt gerekend met een aanwezigheidspercentage. Het maximaal aantal arbeidsmigranten in het logiesbedrijf is bijgesteld naar 266. Hierdoor voldoet het aantal parkeerplaatsen.
11.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit een berekening en onderbouwing van het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen ontbreekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat uitgaande van 133 kamers, de norm van 0,4 parkeerplaats per kamer en 0,2 parkeerplaats voor bezoekers en dubbelgebruik van de parkeerplaatsen, en rekening houdend met de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in paragraaf 2.2.1 van de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2017’ wordt uitgekomen op een parkeerbehoefte van in totaal 69 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd in de reeds aanwezige parkeerkelder.
Het college heeft hiermee voldoende toegelicht hoe het benodigde aantal parkeerplaatsen is berekend. De vrees van verzoeksters dat in de praktijk niet altijd zal worden geparkeerd op deze parkeerplaatsen, maar dat er in de straat of op het terrein van verzoeksters zal worden geparkeerd, is onvoldoende om te concluderen dat het college de normen uit de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2017’ niet zou mogen toepassen of dat om deze reden geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Verkeer
12.1
Verzoeksters vrezen dat de komst van de arbeidsmigranten een verkeers-aantrekkende werking heeft en daarmee de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
12.2
In de nota van zienswijzen heeft het college aangegeven dat het aantal verkeersbewegingen per saldo niet zal toenemen. Volgens het college trokken ook de oude functies in het gebouw veel verkeer, ongeveer 500 voertuigbewegingen per etmaal, terwijl de nieuwe functie 250 voertuigbewegingen zal genereren. Hoewel de berekening van deze aantallen niet in het dossier aanwezig is, ziet de voorzieningenrechter geen reden om niet van deze aantallen uit te gaan.
Hoewel er dus van kan worden uitgegaan dat het absolute aantal vervoersbewegingen niet zal toenemen, betekent dat niet dat de komst van de huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten geen enkele impact op de verkeerssituatie met zich zal brengen. Verzoeksters hebben gewezen op de vermenging van (zwaar) bedrijfsverkeer met de verkeersbeweging van (tijdelijke) bewoners. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat het college deze ruimtelijke impact bij de afweging heeft betrokken. In het nieuw te nemen besluit zal het college de impact van de komst van de huisvestingslocatie voor de (bedrijven in de) omgeving bij de afweging om al dan niet medewerking te verlenen aan een procedure waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken, dienen te betrekken.
Omgevingsdialoog
13.1
Verzoeksters stellen dat zij niet zijn uitgenodigd voor de informatieavond die is gehouden in verband met de plannen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De omgevingsdialoog is daarom ontoereikend geweest. Het bestreden besluit is daarmee volgens verzoeksters onzorgvuldig tot stand gekomen.
13.2
De gemachtigde van derde partij heeft ter zitting toegelicht dat de uitnodiging voor de informatiebijeenkomst ook bij de bedrijven van verzoeksters is verspreid. Dat er een bijeenkomst was stond ook op de website van de gemeente vermeld. Van een onzorgvuldige voorbereiding is geen sprake.
13.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de stukken niet valt op te maken of verzoeksters zijn uitgenodigd voor de informatieavond. Het college zal bij de voorbereiding van een nieuw te nemen besluit mee moeten nemen of is voldaan aan de voorgeschreven omgevingsdialoog. Indien mocht blijken dat verzoeksters niet zijn uitgenodigd, zal het college aan moeten geven wat daarvan de consequenties zijn voor de vergunningverlening.
Externe veiligheid
14.1
Verzoeksters wijzen erop dat de locatie waar de arbeidsmigranten zullen worden gehuisvest, deels in de Gebiedsaanduiding ‘Veiligheidszone -aandachtsgebied lpg-’ ligt, zoals omschreven in het bestemmingsplan. Op grond van artikel 27.6 aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht binnen deze gebiedsaanduiding. Het bestreden besluit is hiermee in strijd met het bestemmingsplan. Niet is gebleken dat het college gebruik heeft gemaakt van de binnenplanse afwijkings-mogelijkheid ex artikel 27.6 aanhef en onder b of c.
14.2
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college aangegeven dat de externe risico’s niet toenemen. Bovendien betreft het geen belang waar verzoeksters zich op kunnen beroepen.
14.3
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het college in het kader van de nieuwe besluitvorming nader dienen te motiveren waarom het feit dat de locatie deels is gelegen binnen de gebiedsaanduiding ‘Veiligheidszone -aandachtsgebied lpg-’ niet in de weg staat aan vergunningverlening.
Conclusie
15.1
De beroepen zullen gegrond worden verklaard en de voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het college nog nader onderzoek zal moeten verrichten naar de gevolgen van de huisvesting voor arbeidsmigranten voor de omliggende bedrijven. Verder zal het college op een aantal punten zijn standpunt nader dienen te motiveren.
Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van acht weken.
15.2
Aangezien de beroepen gegrond worden verklaard en de omgevingsvergunning wordt vernietigd, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
15.3
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoeksters het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
15.4
De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van 2 x € 354,- (in totaal € 708,-) aan verzoeksters te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 15 februari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage – wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo bepaalt dat het is verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1. Met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking
2. In de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. In overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goedde ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 4, aanhef en onder 11, van Bijlage II bij het Bor luidt als volgt:
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Artikel 5, zesde lid, van Bijlage II bij het Bor luidt:
Artikel 4, onderdelen 9 en 11, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)
Categorie 11.2 van onderdeel D, behorend bij het Besluit m.e.r. luidt:
Activiteit: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Het plan bevindt zich in een gebied waarop ingevolge het bestemmingsplan de bestemming ‘gemengd-grootschalig’ op rust, met de functieaanduidingen ‘detailhandel perifeer’ en ‘kantoor’.
Artikel 9.1.1
De voor 'Gemengd - Grootschalig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven behorende tot maximaal categorie 3.1 uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten en bedrijven behorende tot maximaal categorie 3.2 uit Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten waarbij in het bestemmingsvlak de maximaal toegestane categorie is weergegeven met dien verstande dat:
1. risicovolle inrichtingen alleen zijn toegestaan, die bestaan op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
2. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder jo. onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht alleen zijn niet toegestaan;
de op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaande bedrijven die vallen in een hogere dan de in het bestemmingsvlak maximaal toelaatbaar geachte categorie zoals vermeld in Bijlage 3 Overzicht bedrijven met afwijkende milieucategorie en aangeduid met 'bedrijf van categorie 3.2', 'bedrijf van categorie 4.1' danwel 'bedrijf van categorie 4.2', met dien verstande dat deze bedrijven alleen als bestaand zijn toegestaan;
kantoren tot maximaal 250m² bruto vloeroppervlak per zelfstandige eenheid met een maximum van 700m² bruto vloeroppervlak per bestemmingsvlak, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging ;
recreatie, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging ;
sport, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging ;
dienstverlening, voor zover het voorzieningen en de categorie betreft die zijn genoemd in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging ;
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
bouwwerken van algemeen nut.
Artikel 27.6 Veiligheidszone-aandachtsgebied LPG
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied lpg' de volgende regels:
binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - aandachtsgebied lpg', mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten en geen bijzonder kwetsbare objecten worden opgericht;
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan en waarbij middels een onderbouwing is aangetoond dat er sprake is van een afname of gelijkblijvend groepsrisico;
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het bepaalde in sub a. waarbij een wijziging of oprichting leidt tot een toename van het groepsrisico binnen het lpg aandachtsgebied indien:
1. er geen sprake is van nieuwe bijzonder kwetsbare objecten;
2. er een berekening is uitgevoerd waaruit de toename van het groepsrisico duidelijk wordt en de verantwoordingsplicht conform artikel 13 van het Bevi is ingevuld;
3. er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Voetnoten

1.Zie onder meer AbRS 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1633 (https://www.navigator.nl/document/idc24ea54d3b864531a44ca372adff15bb?anchor=id-4e261236-eec4-406b-a099-bddfb94b44c8) en AbRS 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8141 (https://www.navigator.nl/document/idd537ee07fa1f48b7b94eaed7de1adf30?anchor=id-4e92e565-8537-4e66-b5ea-7cfeb00dd906).
2.Zie bijvoorbeeld AbRS 29 juli 2020 ECLI:NL:RVS:2020:1830