ECLI:NL:RBZWB:2021:6024

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AWB- 21_4548 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanvraag uitkering Participatiewet

Op 25 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. de Haan, een voorlopige voorziening heeft gevraagd na een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom. Verzoeker had op 16 juli 2021 een uitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW), maar het college heeft deze aanvraag op 25 augustus 2021 buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder uitkering niet in zijn levensonderhoud kan voorzien.

Tijdens de zitting op 17 november 2021 was verzoeker zelf niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door een onbekende vertegenwoordiger. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt, waaronder bankafschriften, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker redelijkerwijs over deze gegevens had kunnen beschikken en dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen reden was om te concluderen dat het college onterecht had gehandeld. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de bewijslast voor de bijstandbehoevendheid bij verzoeker ligt en dat hij niet voldoende heeft aangetoond dat hij aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4548 PW VV

uitspraak van 25 november 2021 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker] (verzoeker), te [woonplaats] ,

gemachtigde: mr. J. de Haan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom(het college), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 25 augustus 2021 (bestreden besluit), waarin zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Participatiewet (PW) buiten behandeling is gesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 17 november 2021. Verzoeker is niet verschenen. Zijn gemachtigde was wel aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Verzoeker heeft op 16 juli 2021 een uitkering aangevraagd op grond van de PW, die betrekking heeft op de kosten van levensonderhoud. Het college heeft verzoeker bij brief van 5 augustus 2021 verzocht om voor 16 augustus 2021 gegevens te overleggen die nodig zijn om zijn aanvraag zorgvuldig te kunnen behandelen, waaronder bankafschriften over de periode vanaf 1 maart 2021 en boekhoudkundige stukken van verzoekers voormalige bedrijf.
Op 14 augustus 2021 is namens verzoeker enkel een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 12 november 2019 overgelegd. Bij brief van 16 augustus 2021 heeft het college verzoeker een hersteltermijn geboden en hem in de gelegenheid gesteld zijn verzuim voor 23 augustus 2021 te herstellen. Nadat niet is gereageerd op dit verzoek heeft het college verzoekers aanvraag buiten behandeling gesteld in het bestreden besluit.
Toetsingskader voorzieningenrechter
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven, moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Beoordeling van het spoedeisend belang
3. Verzoeker heeft gesteld dat hij niet in zijn bestaan kan voorzien, en dat hij zonder uitkering geen reëel uitzicht heeft op het verkrijgen van een (sociale) woonruimte. Verzoekers gemachtigde heeft ter zitting verder onbetwist verklaard dat verzoeker – voor zover hem bekend – geen onderdak heeft. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen. Dit belang is ter zitting ook niet betwist door het college.
Wettelijk kader
4. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige aanvraag is onder meer sprake als onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Verzoekers standpunt
5. Verzoeker stelt, kort samengevat, dat hij niet beschikt over de door het college opgevraagde stukken, en dat zijn recht op bijstand ook zonder die stukken kan worden vastgesteld. Hij stelt dat het college onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat er van hem werd verwacht, en onvoldoende kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. Verzoeker voert verder aan dat hij ernstige financiële en psychische problemen heeft, en er alles aan heeft gedaan om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
6. Niet in geschil is dat verzoeker niet alle door het college bij brieven van 5 augustus 2021 en 16 augustus 2021 gevraagde gegevens binnen de daarvoor gestelde termijnen heeft verstrekt. Partijen zijn met name verdeeld over de vraag of deze stukken van belang zijn om verzoekers recht op bijstand te beoordelen, en of het college heeft verzocht om stukken waarover verzoeker redelijkerwijs de beschikking kon krijgen.
Inhoudelijke beoordeling door de voorzieningenrechter
7. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de door het college gevraagde stukken, en dan in het bijzonder verzoekers bankafschriften, van belang voor het vaststellen van verzoekers recht op bijstand. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2021, ECLI:NL:CRVB: 2021:1738) is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven voor de beoordeling of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens, zoals bankafschriften, over te leggen. De door verzoeker gestelde – en slechts deels onderbouwde – omstandigheden dat hij dakloos is, in een auto verblijft, schulden heeft, niet beschikt over een smartphone en wordt ondersteund door Emergis maken niet dat zijn bankafschriften niet van belang zijn voor de beoordeling van zijn recht op bijstand, nu hij met de door hem gestelde omstandigheden geen uitsluitsel heeft gegeven over zijn financiële situatie. Aan de door verzoeker in de bezwaarfase ingediende schuldverklaring van [naam] kent de voorzieningenrechter geen betekenis toe. Uit vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:289) volgt dat de aard en inhoud van een primair besluit tot het buiten behandeling laten van een aanvraag maakt dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens die na dat besluit zijn verstrekt.
8. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon verzoeker in ieder geval ook redelijkerwijs beschikken over de opgevraagde bankafschriften. De door verzoeker gestelde omstandigheden dat hij geen smartphone of andere digitale apparatuur bezit en praktisch digibeet is, maakt niet dat kan worden geconcludeerd dat hij geen bankafschriften kan verkrijgen. Hij kan deze immers met tussenkomst van derden uitprinten, of hij kan deze opvragen bij zijn bank. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn de aan verzoeker bij brieven van 5 augustus 2021 en 16 augustus 2021 geboden hersteltermijnen ook niet onredelijk kort, en zijn deze voldoende afgestemd op de aard en omvang van de gevraagde gegevens. Bankafschriften zijn standaardgegevens waarover iemand normaal gesproken beschikt, en verzoeker heeft ook niet gevraagd om verlenging van de gegunde hersteltermijnen.
9. Verzoekers stelling dat het college onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat er van hem werd verwacht slaagt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin, nu hij daarmee de bewijslastverdeling in een aanvraagsituatie miskent. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2021, ECLI:NL:CRVB: 2021:1767) rust bij aanvragen om bijstand de bewijslast van de bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf, en bij eventuele onduidelijkheid over wat er precies ontbreekt bij de aangeleverde informatie ligt het op verzoekers weg om hier meer duidelijkheid over te verkrijgen. De herstelbrieven van het college acht de voorzieningenrechter voorshands ook voldoende concreet en duidelijk. Niet valt in te zien waarom onhelder zou zijn wat het college precies van verzoeker verwacht, nu de opgevraagde stukken duidelijk zijn omschreven. Uit de dossierstukken kan – anders dan verzoeker stelt – voorshands ook niet worden afgeleid dat het college bij de voorbereiding van het besluit onvoldoende kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard.
10. Gezien het voorgaande was het college naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter bevoegd om verzoekers aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c van de Awb buiten behandeling te laten. Verzoekers stelling dat hij ernstige financiële en psychische problemen heeft, en er alles aan heeft gedaan om aan zijn inlichtingenplicht te voldoen, vormt voorshands geen reden om te concluderen dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Conclusie
11. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopige oordeel dat het college verzoekers aanvraag buiten behandeling mocht stellen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.