ECLI:NL:RBZWB:2021:6023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Wsw-indicatie en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. C. Kleijssen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de beëindiging van de Wsw-indicatie van [naam derde partij], een voormalig werknemer van eiseres. Het UWV had op 6 november 2019 besloten de Wsw-indicatie van [naam derde partij] te beëindigen, waarop [naam derde partij] bezwaar heeft gemaakt. Het UWV verklaarde het bezwaar gegrond en verlengde de indicatie tot 6 juni 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet op de hoogte was van het bezwaar van [naam derde partij] en dat de beëindiging van de indicatie onterecht was.

De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2021 behandeld. Eiseres heeft betoogd dat [naam derde partij] niet in staat is om zelfstandig te functioneren in een werkomgeving, terwijl het UWV stelt dat hij meer dan een uur aaneengesloten kan werken. De rechtbank heeft overwogen dat het procesbelang van eiseres onvoldoende is, omdat de Wsw-indicatie inmiddels is verstreken en [naam derde partij] sinds 16 januari 2020 niet meer in dienst is bij eiseres. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen voldoende procesbelang is vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6735 WSW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [naam woonplaats] , eiseres
gemachtigde: mr. C. Kleijssen,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [naam woonplaats] ( [naam derde partij] )

Procesverloop

In het besluit van 6 november 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw-indicatie) van [naam derde partij] , een (voormalig) werknemer van eiseres, beëindigd.
In het besluit van 21 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [naam derde partij] tegen het primaire besluit gegrond verklaard en de Wsw-indicatie voortgezet tot en met 6 juni 2021.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 oktober 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door [naam persoon] (medewerker P&O). Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Drossaert. [naam derde partij] was als derde partij aanwezig.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
[naam derde partij] had sinds 1982 een Wsw-indicatie. Over de periode van 1982 tot en met begin 1993 heeft hij gewerkt bij WML, een voorganger van eiseres. Van 1993 tot 2003 heeft hij verschillende werkzaamheden via uitzendbureaus verricht. Op 19 maart 2003 heeft hij zijn werk als productiemedewerker moeten staken vanwege psychische klachten. Per die datum heeft hij een WAO-uitkering ontvangen.
Met ingang van augustus 2005 is [naam derde partij] weer in dienst gekomen bij eiseres.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft het UWV aan [naam derde partij] een Wsw-indicatie afgegeven met een geldigheidsduur tot 1 juli 2016. In die indicatie is bepaald dat [naam derde partij] is aangewezen op structuur en vastigheid, op concrete werkzaamheden, op vermijding van conflicterende werkzaamheden en onoverzichtelijke situaties. Hij heeft een vaste leidinggevende nodig waarop hij voortdurend een beroep kan doen.
Bij besluit van 6 juni 2016 is de indicatie voortgezet tot 6 juni 2021.
In 2016 is [naam derde partij] bij eiseres op de afdeling Verpakken geplaatst voor 36 uur per week. Na een incident op het werk is [naam derde partij] op 6 maart 2018 op non-actief gesteld. De non-actiefstelling is door eiseres omgezet in een ziekmelding. Eiseres heeft kort daarna een arbeidsdiagnostisch onderzoek laten verrichten door [naam bedrijf 2] .
Op 4 april 2019 is [naam derde partij] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO 2015) in aanmerking gebracht voor Zorg in Natura, in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding bij [naam bedrijf 1] .
Op 15 mei 2019 heeft eiseres om een herindicatie verzocht. Daarbij heeft eiseres een arbeidskundig en psychologisch onderzoek van een GZ-psycholoog van [naam bedrijf 2] van mei 2018 overgelegd, een arbeidsdeskundig onderzoek door een registerarbeidsdeskundige van [naam bedrijf 3] , en een eindrapportage van een jobcoach bij Bakker &Bosch
.
Op 14 oktober 2019 heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het UWV plaatsgevonden. De verzekeringsarts concludeerde dat [naam derde partij] niet in staat wordt geacht om werkzaamheden te verrichten in Wsw-verband, omdat hij niet in staat is om gedurende een periode van één uur aaneengesloten te werken.
Bij besluit van 6 november 2019 (primaire besluit) heeft het UWV besloten dat [naam derde partij] niet langer in aanmerking komt voor een Wsw-indicatie.
[naam derde partij] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Per 16 januari 2020 hebben [naam derde partij] en eiseres het dienstverband na 104 weken arbeidsongeschiktheid beëindigd met een vaststellingsovereenkomst.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar, onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts b&b en arbeidsdeskundige b&b, gegrond verklaard. De Wsw-indicatie blijft van kracht tot en met 6 juni 2021.
2.
Het geschil
In geschil is of het UWV in het bestreden besluit terecht heeft geoordeeld dat de Wsw-indicatie van [naam derde partij] wordt voortgezet tot 6 juni 2021.
3.
Standpunten van partijen
3.1
Eiseres voert, samengevat, aan dat zij ten onrechte niet door het UWV is geïnformeerd over het door [naam derde partij] ingestelde bezwaar, zodat haar de mogelijkheid is ontnomen om deel te nemen aan de bezwaarprocedure. Inhoudelijk meent eiseres dat het primaire besluit tot beëindiging van de Wsw-indicatie juist is. [naam derde partij] heeft over de jaren 2005 tot en met 2019 op bijna alle afdelingen gewerkt die eiseres ter beschikking heeft. Over die jaren zijn heel veel gesprekken gevoerd over het gedrag van [naam derde partij] , maar in plaats van de gehoopte verbetering is er alleen verslechtering opgetreden. [naam derde partij] kan niet één uur aaneengesloten werken zonder enige interventie van een leidinggevende of begeleider. Deze intensieve begeleiding overschrijft de hoeveelheid werkbegeleiding die vanuit de Wsw mag worden verwacht (15%). Deze noodzakelijke continue en nabije begeleiding, botsen met zijn beperkingen, namelijk dat hij niet kan omgaan met regels, gezag en leiding die hem wijzen op zijn gedrag. [naam derde partij] ervaart dit als ‘op de huid zitten’ terwijl dit, om in een werkomgeving goed te kunnen functioneren samen met andere collega’s wel nadrukkelijk voorwaarden zijn.
3.2
Het UWV stelt zich in verweer op het standpunt het dat nu eiseres in beroep alsnog haar grieven naar voren kan brengen, haar belangen niet geschaad zijn en verzoekt de rechtbank toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Inhoudelijk verwijst het UWV naar het rapport van de verzekeringsarts b&b van 20 april 2020. Daaruit blijkt dat [naam derde partij] meer dan een uur aaneengesloten arbeid kan verrichten. Het standpunt van eiseres, dat [naam derde partij] daartoe niet in staat zou zijn, vindt geen steun in de medische en arbeidsdeskundig voorhanden zijnde gegevens.
4.
Procesbelang
4.1
Gelet op het feit dat [naam derde partij] met ingang van 16 januari 2020 niet langer in dienst is bij eiseres en de looptijd van de Wsw-indicatie inmiddels (sinds 7 juni 2021) is verstreken, ziet de rechtbank aanleiding eerst ambtshalve de vraag te beantwoorden of eiseres voldoende belang heeft bij een uitspraak op het beroep. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119) is pas sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2
Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat het procesbelang erin is gelegen dat met het bestreden besluit de Wsw-indicatie weer is gaan herleven en dat [naam derde partij] zich op enig moment weer bij eiseres zou kunnen melden voor Wsw-werkzaamheden.
4.3
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd onvoldoende reden om in deze procedure procesbelang vast te stellen. Weliswaar is de Wsw-indicatie met het bestreden besluit gaan herleven, maar de indicatie had een looptijd tot 6 juni 2021 en die datum is inmiddels verstreken. Daarbij is niet in geschil dat [naam derde partij] sinds 16 januari 2020 met een vaststellingsovereenkomst bij eiseres uit dienst is gegaan na 104 weken arbeidsongeschiktheid. De rechtbank is niet gebleken dat [naam derde partij] zich na ontvangst van het bestreden besluit van 21 april 2020 bij eiseres heeft gemeld voor Wsw-werk en hij heeft zich na het verstrijken van de einddatum van de indicatie ook niet opnieuw bij het UWV gemeld voor een verlenging daarvan. Het enkele feit dat [naam derde partij] zich – mogelijkerwijs – in de toekomst opnieuw zou kunnen melden voor een Wsw-indicatie is onvoldoende om tot procesbelang in deze procedure te concluderen. In het geval dat [naam derde partij] op enig moment opnieuw een aanvraag voor een Wsw-indicatie doet, zal er immers per de aanvraagdatum een beoordeling dienen plaats te vinden naar de situatie en omstandigheden zoals die er dan zijn.
5.
Conclusie
5.1
Het voorgaande betekent dat het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep komt de rechtbank dan ook niet toe.
5.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.