ECLI:NL:RBZWB:2021:6022

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6012
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake ingangsdatum IVA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de ingangsdatum van een IVA-uitkering voor de werknemer van eiseres. De werknemer had zich op 10 september 2014 ziek gemeld met psychische klachten en had in 2016 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had op 6 augustus 2019 een IVA-uitkering toegekend met ingang van 11 september 2018, maar eiseres was van mening dat de ingangsdatum eerder had moeten zijn, namelijk per 24 mei 2017 of zelfs per 7 september 2016. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 15 oktober 2021 behandeld, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en het UWV door T.P.A.W. Hanenburg. De rechtbank heeft overwogen dat de eerdere besluiten van het UWV in rechte vaststaan en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op deze besluiten. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht de ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft vastgesteld op 11 september 2018. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6012 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 augustus 2019 (primaire besluit) heeft het UWV aan [naam werknemer] , werknemer van eiseres, met ingang van 11 september 2018 een uitkering, namelijk een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (een IVA-uitkering) toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In het besluit van 6 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de ingangsdatum van de IVA-uitkering ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 oktober 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door T.P.A.W. Hanenburg.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
De heer [naam werknemer] , werknemer van eiseres (‘werknemer’) is bij eiseres werkzaam geweest als inpakmedewerker. Op 10 september 2014 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Op 17 mei 2016 heeft werknemer een WIA-uitkering aangevraagd
.
In het besluit van 11 juli 2016 heeft het UWV de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende bevonden en is aan eiseres tot 5 september 2017 een loondoorbetalingsverplichting opgelegd. Bij beslissing op bezwaar van 24 november 2017 is de loondoorbetalingsverplichting verkort tot 24 mei 2017.
Bij besluit van 9 augustus 2017 heeft het UWV per 5 september 2017 aan de werknemer een WIA-uitkering toegekend (een loongerelateerde WGA-uitkering) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% met meer dan geringe kans op herstel.
Op 11 september 2018 heeft eiseres, wegens uitblijven van herstel bij werknemer ondanks langdurige behandeling, een verzoek tot herbeoordeling gedaan en gesteld dat werknemer recht heeft op een IVA-uitkering.
Bij uitblijven van een reactie van het UWV, heeft eiseres op 20 juni 2019 een herhaalde aanvraag om een herbeoordeling gedaan. Eiseres is van mening dat werknemer niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat aan hem een IVA-uitkering dient te worden toegekend.
Bij besluit van 15 juli 2019 is de loongerelateerde uitkering per 24 september 2019 beëindigd en is aan werknemer een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend.
Bij besluit van 6 augustus 2019 (primair besluit) is aan werknemer per 11 september 2018 een IVA-uitkering toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres is het eens met het feit dat er aan werknemer een IVA-uitkering is toegekend, maar meent dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering op een eerder moment dan 11 september 2018 zou moeten liggen.
In het bestreden besluit is het bezwaar, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b, ongegrond verklaard. Het UWV ziet geen aanleiding om de IVA-uitkering eerder toe te kennen of om terug te komen op de toekenningsbeslissing of de beslissing op bezwaar van 24 mei 2017.
2.
Het geschil
Tussen partijen is niet in geschil dat werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij daarom in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. In geschil is de ingangsdatum van de IVA-uitkering.
3.
Beroepsgronden van eiseres
Eiseres voert aan dat aan werknemer eerder dan op 11 september 2018 een IVA-uitkering had moeten worden toegekend, namelijk per verkorte loonsanctiedatum van 24 mei 2017 en zelfs al per einde wachttijd op 7 september 2016. Gelet op de beoordeling van verzekeringsarts De Winter van 26 juli 2019 en de medische situatie van werknemer per einde wachttijd of per verkorte loonsanctiedatum, was de medische situatie toen niet anders dan per datum in geding. De verzekeringsarts b&b heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom er geen recht is op een eerdere ingangsdatum van de IVA-uitkering. De eerder gebruikte medische informatie die dateert van na datum in geding dient te worden gezien als nova in deze procedure.
4.
Verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het UWV
Het verzoek om herbeoordeling/toekenning van een IVA-uitkering is beoordeeld door een verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b).
De primaire verzekeringsarts, [naam verzekeringsarts] , heeft werknemer telefonisch gesproken en de medische stukken bestudeerd. In zijn rapport van 26 juli 2019 concludeerde de verzekeringsarts dat er sprake is van een dermate marginaal functioneren dat er feitelijk sprake is van een ‘near-GBM’ zodat het opstellen van een FML niet aan de orde is. De huidige arbeidsbeperkingen worden ook duurzaam geacht. Werknemer staat al sinds 2014 onder behandeling van de psychiater. Tot op heden is er geen wezenlijke verbetering opgetreden die stabiele functionele mogelijkheden ten aanzien van werk mogelijk maken. Gezien het beloop tot op heden kan niet worden gesteld dat er een wezenlijke verandering van de belastbaarheid te verwachten is middels een specifieke behandeling of natuurlijk herstel. Omdat er geen duidelijke datum van verslechtering/wijziging valt aan te wijzen, wordt vanuit pragmatisch oogpunt gekozen voor de datum van een eerste aanvraag herbeoordeling door gemachtigde, te weten 11 september 2018. Naar verwachting van de verzekeringsarts zullen de medische situatie of de functionele mogelijkheden niet in belangrijke mate veranderen.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b onderzocht of er reden is om terug te komen op het toekenningsbesluit van 9 augustus 2017 of op de beslissing op bezwaar van 24 november 2017, en, of er aanleiding is de ingangsdatum van de IVA-uitkering op een andere datum vast te stellen. In zijn rapport van 5 maart 2020 concludeerde de verzekeringsarts b&b dat, achteraf bezien, de medische situatie van werknemer niet verbeterd blijkt te zijn sinds mei 2017. Dit is echter geen reden om vanaf 24 mei 2017 of zelfs vanaf datum einde wachttijd (7 september 2016) een IVA-uitkering toe te kennen. In 2017 werd weliswaar geconcludeerd dat werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft, er was toen nog de verwachting dat de functionele mogelijkheden wezenlijk zouden kunnen verbeteren. Bij het onderzoek van 26 juli 2019 is gebleken dat deze verwachting niet is uitgekomen, en er werd dan ook terecht geconcludeerd dat er geen verbetering meer te verwachten is. Bij de aanvraag in 2019 zijn geen medische gegevens ingebracht op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat in 2017 anders beslist zou zijn als deze destijds bekend zouden zijn geweest. In bezwaar zijn geen gegevens ingebracht die aangemerkt kunnen worden als nova. Dat de eerdere prognose niet bewaarheid is en dat de medische situatie achteraf bezien niet is verbeterd, is geen reden om terug te komen op de eerdere beslissing. Op het moment dat onderkend is dat verbetering niet meer te verwachten is, is dit ook zo aangegeven door de verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft op goede gronden geconcludeerd dat er per 11 september 2018 sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’ én dat verbetering van de belastbaarheid niet meer te verwachten is. Er is geen aanleiding de ingangsdatum van de IVA-uitkering op een andere datum vast te stellen.
5.
Beoordeling door de rechtbank
In geschil is de ingangsdatum van de IVA-uitkering van de werknemer van eiseres. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat het UWV het verzoek en het bezwaar terecht als tweeledig heeft opgevat: (1) als een verzoek om terug te komen op de besluiten van 9 augustus 2017 en van 24 november 2017 en (2) als een verzoek van 11 september 2018 tot herbeoordeling van de medische situatie van werknemer.
5.1
Verzoek om terug te komen op eerdere besluitvorming
De rechtbank stelt vast dat de eerdere besluiten over de WIA-uitkering van de werknemer in rechte zijn komen vast te staan. Bij beslissing op bezwaar van 24 november 2017 is de loondoorbetalingsverplichting verkort tot 24 mei 2017. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard [1] en daar is geen hoger beroep tegen ingesteld. De beslissing op bezwaar is dan ook in rechte vaste komen staan. Bij het besluit van 9 augustus 2017 heeft het UWV aan werknemer een WIA-uitkering toegekend (een loongerelateerde WGA-uitkering) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% met meer dan geringe kans op herstel. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt, zodat in rechte vast staat dat werknemer per 5 september 2017 weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was.
Terugkomen op een onherroepelijk besluit kan alleen als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) daartoe aanleiding geven. Deze feiten of omstandigheden moet eiseres dan wel vermelden in haar verzoek, zo bepaalt artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Doet eiseres dat niet, dan kan het UWV op grond van het tweede lid de aanvraag afwijzen onder de enkele verwijzing naar het onherroepelijke besluit.
Het UWV heeft zich onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn er noch bij de aanvraag in 2019 noch in bezwaar nieuwe medische gegevens ingebracht op basis waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat in 2017 anders beslist zou zijn wanneer deze gegevens reeds in 2017 bekend zouden zijn geweest.
Ter zitting heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het bij het verzoek om herbeoordeling van 20 juni 2019 overgelegde puntsgewijze verslag van een gesprek met [naam begeleider] , begeleider van werknemer van GGz Breburg, van 19 augustus 2019 heeft te gelden als nieuw feit.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan; feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de informatie uit het gespreksverslag niet eerder zo op papier is gezet, maar dat maakt het nog geen nieuw feit. De informatie die uit het gespreksverslag naar voren komt, werpt geen nieuw licht op de situatie van werknemer zoals die al bekend was in 2016 en 2017. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 3 augustus 2017 blijkt dat die informatie uit het gespreksverslag, voor zover het betrekking heeft op de situatie in 2016 en 2017, al bekend was en is meegewogen door het UWV in de besluitvorming. Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 3 augustus 2017 blijkt overigens ook dat werknemer destijds bij het spreekuur op 25 juli 2017 werd vergezeld door [naam begeleider] , trajectbegeleider FACT team Waalwijk/GGz Breburg. Het UWV heeft in het bestreden besluit dan ook terecht kunnen concluderen dat er geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden door eiseres zijn aangedragen.
Als het bestreden besluit die nova-toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] van evidente onredelijkheid doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat hier van een uitzonderlijk geval sprake is.
De rechtbank concludeert dan ook dat het UWV terecht het verzoek om terug te komen op eerdere besluitvorming heeft afgewezen.
5.2
Verzoek tot herbeoordeling
Op grond van artikel 48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA heeft de werknemer recht op een IVA-uitkering met ingang van de dag dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. In artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA is vervolgens bepaald dat het recht op een uitkering op grond van deze wet niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen daarvan afwijken. Volgens het twaalfde lid van dit artikel is het elfde lid van overeenkomstige toepassing indien het recht op uitkering op grond van deze wet later ontstaat dan wel herleeft of indien de uitkering op grond van deze wet wordt verhoogd. Uit rechtspraak van de CRvB kan worden afgeleid dat de datum van het verzoek om een IVA-uitkering wordt gekozen als ingangsdatum, tenzij de aanvrager een aannemelijke eerdere datum heeft doorgegeven of de verzekeringsarts zelf een aannemelijke datum kan aanwijzen voor het ontstaan van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. [3]
De rechtbank stelt voorop dat eiseres noch in het eerste verzoek om herbeoordeling van 11 september 2018, noch in het tweede verzoek van 21 juni 2019 een specifieke gewenste ingangsdatum voor de IVA-uitkering heeft genoemd. Pas in bezwaar heeft eiseres specifieke data genoemd, namelijk: per verkorte loonsanctiedatum van 24 mei 2017 en/of per einde wachttijd op 7 september 2016.
Zoals hiervoor onder 5.1 weergegeven, is in rechte komen vast te staan dat werknemer per 5 september 2017 weliswaar volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De ingangsdatum van de IVA-uitkering kan dan ook niet op de door eiseres genoemde data liggen.
De verzekeringsarts heeft voor de ingangsdatum van de IVA aangesloten bij de datum van het eerste verzoek tot herbeoordeling/toekenning van een IVA-uitkering. Ook de verzekeringsarts b&b heeft die datum, gelet op de beschikbare medische informatie, reëel geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dat oordeel te twijfelen. Namens eiseres zijn geen gegevens aangedragen die aanleiding geven een eerder gelegen ingangsdatum aannemelijk te achten, waarop de arbeidsongeschiktheid duurzaam werd omdat geen verbetering van de belastbaarheid meer te verwachten was. Het eerder genoemde puntsgewijze verslag van een gesprek met de begeleider van werknemer van GGZ Breburg van 19 augustus 2019 acht de rechtbank daartoe onvoldoende, te meer omdat de daarin gemaakte opmerkingen niet in tijd zijn geplaatst. Het standpunt van het UWV over de ingangsdatum van de IVA-uitkering houdt daarom stand.
6.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het UWV terecht de IVA-uitkering niet eerder dan per 11 september 2018 heeft toegekend. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 1 maart 2018, ECLI:NL:RBZWB:2018:1369.
2.CRvB 16 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2196.
3.CRvB 1 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4147.