ECLI:NL:RBZWB:2021:5991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5964
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij het beroep van de eiser tegen de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 2 december 2019 ongegrond is verklaard. Eiser had zich eerder ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering, maar het UWV beëindigde deze uitkering na een eerstejaarsbeoordeling. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn medische klachten zijn onderschat en dat hij niet in staat is om zijn eigen werk te verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft beëindigd, waarbij de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen zijn meegenomen. De rechtbank concludeert dat eiser op de datum in geding niet ongeschikt was voor zijn werk, en dat de eerdere WIA-beoordeling niet ter discussie kan worden gesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5964 ZW

uitspraak van 23 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg op 31 augustus 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en namens het UWV mr. M.S. van Zaane.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als meewerkend planner. Na eerdere periodes van WW-uitkering en ZW-uitkering en een WIA-beoordeling waarbij eiser per 26 september 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd verklaard en daarom geen WIA-uitkering ontving, meldde eiser zich op 26 oktober 2016 opnieuw ziek. Het UWV heeft hierop met ingang van 25 januari 2017 aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 9 augustus 2018 heeft het UWV de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 20 augustus 2018. In het beroep wat uit de besluitvorming voortkwam, is door deze rechtbank op 8 juli 2019 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBZWB:2019:3130). Eisers beroep is in deze uitspraak ongegrond verklaard.
Eiser heeft zich op 18 september 2018 opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 8 november 2018 heeft het UWV geweigerd aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen.
Vervolgens heeft eiser zich op 12 november 2018 vanuit een WW-situatie opnieuw ziek gemeld. Hierop heeft het UWV met ingang van 11 februari 2019 aan eiser een
ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 26 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 2 december 2019, omdat eiser weer geschikt werd geacht voor zijn eigen werk.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 2 december 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als productiemedewerker industrie, gereedschapsmaker of administratief ondersteunend medewerker, zoals geduid bij de WIA-beoordeling in 2016, als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft eiser gezien op het spreekuur van 19 november 2019, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Eisers diagnoses zijn: gonarthrose, acuut myocard infarct, rugpijn aspecifiek chronisch. Vanuit de curatieve sector is behandeling ingezet. Bij eiser is geen sprake van inactiviteit, hij is ADL-zelfstandig en verricht zijn activiteiten rekening houdend met zijn klachten. Bij onderzoek worden afwijkingen waargenomen passend bij de klachten van eiser. Eiser heeft verminderde benutbare mogelijkheden, wel gelden er beperkingen ten opzichte van normaal functioneren. Eiser is aangewezen op werk dat niet te zwaar belastend is. Nieuwe klachten zijn de armklachten. Verder spelen de vermoeidheidsklachten onverminderd een grote rol. De klachten van eiser zijn plausibel, gezien de medische situatie, en zijn consistent met externe en eigen bevindingen. Daarbij is het reëel uit te gaan van een zekere lichamelijke kwetsbaarheid. Gezien slaapproblematiek dient daarnaast rekening te worden gehouden met verminderde energetische belastbaarheid. Dit wordt ondervangen met de aangenomen beperkingen, waardoor geen reden is een aanvullende urenbeperking aan te nemen. Bij het spreekuur kwam naar voren dat sprake is van spanningsklachten/stemmingsproblematiek, waarvoor enkele beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren worden aangenomen. Ook gelden er beperkingen voor de fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Een wezenlijke verandering van de belastbaarheid is op korte termijn niet te verwachten. Het herstelgedrag is adequaat. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 november 2019. Eiser is in deze FML toegenomen beperkt geacht ten opzichte van de FML van 16 augustus 2016.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts 2] heeft eiser gesproken op de hoorzitting van 27 februari 2020, waarbij een observatie heeft plaatsgevonden. Er bestaan geen harde medische redenen om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Er is geen medische reden om betrokkene medisch gezien volledig arbeidsongeschikt te beschouwen. Er is geen sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt een ruim voldoende zorgvuldig uitgevoerd onderzoek. Kijkend naar de dagindeling van eiser, is op te merken dat hij best inactief is. Dit werkt niet herstel bevorderend. Afwezigheid uit het arbeidsproces geeft duidelijk meer de gelegenheid tot focussen op nare herinneringen in het kader van het PTSS en het is juist zo dat het hervatten in passende arbeid voor eiser van psycho-hygiënisch belang is. Werk geeft afleiding en structuur, waardoor er minder op de klachten wordt gefocust. Een kernsymptoom van PTSS, namelijk de hypervigilantie, ontbrak bij eiser.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Bij de beoordelingen van 2015 en 2017 had hij minder dan 65% restverdiencapaciteit. Nu zijn er zelfs meer klachten bijgekomen en is er een medische grond voor zijn extreme vermoeidheidsklachten (RLS en PLMD). Eisers medische klachten zijn versleten knieën, een afgescheurde pees in de schouder, links en rechts Claudicatio Intermittens, rugklachten, hart- en suikerpatiënt. Voor de RLS gebruikt eiser het medicijn Glepark en door PLMD slaapt hij 15 uur per dag. Ook is er PTSS vastgesteld, waarvoor eiser EMDR volgt. Verder heeft eiser aangevoerd dat, tijdens een gesprek met de verzekeringsarts in het kader van een nieuwe ziekmelding per 2 januari 2020, de verzekeringsarts heeft gezegd per abuis het medicijngebruik voor de behandeling van RLS en PLMD over het hoofd te hebben gezien in deze beoordeling. Met het medicijn Glepark mag geen voertuig worden bestuurd en geen machine worden bediend, dus gaf de verzekeringsarts aan eiser met terugwerkende kracht vanaf 2 december 2019 ziek te melden, zo blijkt ook uit de verklaring van begeleider [naam begeleider] van 26 april 2020. Hierdoor zou deze procedure kunnen worden beëindigd.
5.3.1.
De rechtbank overweegt dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder vermoeidheidsklachten. Verder heeft de verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiser geschikt was om zijn eigen arbeid (in de vorm van eerder geselecteerde functies) te verrichten en waarom geen urenbeperking hoeft te worden aangenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Bovendien is in de bezwaarfase in de rapportage van 2 maart 2020 door arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [naam arbeidsdeskundige] bevestigd dat de belasting van de functies binnen de SBC-codes 111080 (productiemedewerker industrie) en 264050 (gereedschapsmaker) passen binnen eisers belastbaarheid. Daar waar eiser stelt dat hij in de loop der jaren meer klachten heeft gekregen, overweegt de rechtbank dat in de FML van 19 november 2019 ook meer beperkingen zijn aangenomen dan in de FML van 16 augustus 2016, waardoor eiser in 2019 nog slechts voor twee van de drie bij de WIA-beoordeling in 2016 geselecteerde functies geschikt is bevonden. Hieruit blijkt dat het UWV eisers stelling dat hij meer beperkt is dan in 2016 heeft gevolgd. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
5.3.2.
In beroep heeft eiser nog gesteld dat verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] in het kader van eisers ziekmelding per 2 januari 2020 een opmerking heeft gemaakt over zijn arbeidsongeschiktheid per 2 december 2019. Het UWV heeft, met verwijzing naar de rapportage van [naam verzekeringsarts 1] , betwist dat deze verzekeringsarts doorlopende arbeidsongeschiktheid heeft aangenomen per 2 december 2019. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Aangezien eisers stelling betrekking heeft op de beoordeling in het kader van eisers ziekmelding per 2 januari 2020, valt de stelling in zoverre buiten het in deze procedure te beoordelen geschil. Het UWV heeft in de beslissing op bezwaar van de beoordeling per 2 januari 2020 (beslissing van 10 juni 2020) hierop gereageerd.
Verder heeft eiser in dit kader aangevoerd dat hij met verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft gesproken over het gebruik van het medicijn Glepark, waardoor eiser geen voertuigen mag besturen en geen machines mag bedienen. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b in dit geschil blijkt echter dat het UWV ook in dit geschil al op de hoogte was van eisers medicijngebruik. Voor zover eiser stelt last te hebben van bijwerkingen van het medicijn Glepark heeft te gelden dat, zoals ter zitting is toegelicht door het UWV, in de geduide functies het besturen van voertuigen of het bedienen van machines niet voorkomt. Deze grond leidt dan ook niet tot een ander oordeel.
5.3.3.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3171) volgt dat in dit geding de passendheid van de voor eiser in de eerdere WIA-beoordeling geselecteerde functies niet meer ter discussie kan staan. Het gaat nog slechts om de vraag of eiser op de datum in geding op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten, al dan niet ongeschikt was voor ten minste één van die functies. De gronden van eiser die zien op de arbeidskundige aspecten van de functies, zoals de actualisatie van de geduide functies, behoeven daarom geen bespreking.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 2 december 2019.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 23 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.