ECLI:NL:RBZWB:2021:5969

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/02/377835 / FA RK 20-5407 & C/02/381877 / FA RK 21-473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in internationale alimentatiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot nihilstelling van alimentatie door de man, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, voor zijn ex-vrouw en hun jongmeerderjarige kind, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw en de jongmeerderjarige hun gewone verblijfplaats in België hebben, wat van invloed is op de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft de bevoegdheid beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 4/2009, die de regels voor internationale alimentatiezaken regelt. Volgens artikel 3 van deze verordening is het gerecht van de plaats waar de verweerder of de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft bevoegd. Aangezien de vrouw en de jongmeerderjarige in België verblijven, heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen geldige forumkeuze is gemaakt en dat de vrouw en de jongmeerderjarige niet zijn verschenen in de procedure, wat de bevoegdheid van de rechtbank verder ondermijnt. Uiteindelijk heeft de rechtbank zich op grond van artikel 10 van de Ali-vo onbevoegd verklaard om van het geschil kennis te nemen, en dit is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummers: C/02/377835 / FA RK 20-5407 (de vrouw)
C/02/381877 / FA RK 21-473 (de jongmeerderjarige)
beschikking d.d. 18 november 2021
in de zaken van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. P.R. Klaver te Bergen op Zoom,
en
[bewindvoerder]
adres houdende te Bergen op Zoom,
hierna te noemen de bewindvoerder,
tegen

1.[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
en

2.[jongmeerderjarige] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de jongmeerderjarige.
1. Het verloop van het geding
1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • het op 14 oktober 2020 ontvangen verzoekschrift tot nihilstelling alimentatie voor vrouw en kind, alsmede kwijtschelding achterstand in eventuele alimentatiebetalingen voor vrouw en kind;
  • de brieven van de griffier van 16 oktober 2020, 1 februari 2021 en 17 juni 2021 2021, waarbij het verzoek op de bij de wet voorgeschreven wijze per aangetekende post aan de vrouw en de jongmeerderjarige is gezonden.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 maart 2007 is in het huwelijk van de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 27 juni 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag.
2.2.
Uit het huwelijk van de man en de vrouw is op 29 april 2002 te Bergen op Zoom de
- inmiddels - jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] (verweerder sub 2) geboren.
2.3.
Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds nog minderjarige [jongmeerderjarige] dient te voldoen van € 150,= per maand, alsmede een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw van € 100,= per maand.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2020 heeft de kantonrechter een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan de man en is [bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
2.5.
De man heeft de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw en de jongmeerderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De man en de bewindvoerder verzoeken de beschikking van 6 maart 2007 te wijzigen in die zin dat vanaf datum meerderjarigenbewindvoering d.d. 24 februari 2020, althans een datum zoals de rechtbank dat in goede justitie zal vermenen te behoren, zowel de kinderalimentatiebijdrage, alsmede de partneralimentatiebijdrage wordt vastgesteld op nihil en voorts dat, mochten er achterstanden zijn in de betalingen ten aanzien van kinderalimentatie alsmede partneralimentatie, deze worden kwijtgescholden c.q. op nihil worden gesteld.

4.De beoordeling

Bevoegdheid;
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, nu de man de Marokkaanse nationaliteit heeft en de vrouw en de jongmeerderjarige hun gewone verblijfplaats in België hebben.
4.2.
Deze zaak betreft een verzoek tot nihilstelling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de over de periode van 24 februari 2020 tot 29 april 2002 nog minderjarige [jongmeerderjarige] , dan wel vanaf 29 april 2020 de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de vanaf die datum jongmeerderjarige [jongmeerderjarige] , alsmede tot nihilstelling van de door de man te betalen partneralimentatie. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter moet in dit geval worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (hierna: de Ali-vo). Het gaat daarbij, zo volgt uit artikel 1, lid 1 van de Ali-vo, om onderhoudsverplichtingen die hun oorsprong vinden in het familierecht. De Ali-vo heeft een universeel toepassingsgebied en is niet beperkt tot gevallen waarin de verweerder in de Europese Unie woonachtig is. Dit betekent dat de Nederlandse rechter in alimentatiezaken altijd zijn bevoegdheid moet toetsen aan de hand van de rechtsmachtregels van de Ali-vo (zie, bijvoorbeeld, ECLI:NL:GHAMS:2021:1981).
4.3.
Als uitgangspunt geldt op grond van artikel 3 Ali-vo dat bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verweerder of de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Zowel de vrouw als de jongmeerderjarige verblijft blijkens het uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) sinds 28 december 2018 in België. Bij gebreke van door de man en de bewindvoerder te stellen feiten en omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, moet het er derhalve voor worden gehouden dat de vrouw en de jongmeerderjarige hun gewone verblijfplaats in België hebben. Aan het bepaalde in sub a en b van artikel 3 Ali-vo kan de Nederlandse rechter dan ook geen rechtsmacht ontlenen.
4.4.
Sub c en d van artikel 3 Ali-vo regelen de bevoegdheid als het alimentatieverzoek is ingediend als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure of bij een verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, hetgeen hier niet het geval is.
4.5.
In artikel 4 Ali-vo is de mogelijkheid van forumkeuze opgenomen. Voor zover het verzoek tot nihilstelling van de bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] betrekking heeft op de periode van zijn minderjarigheid heeft op grond van het derde lid van dit artikel te gelden dat dit artikel niet van toepassing is op geschillen betreffende een onderhoudsverplichting jegens een kind dat jonger is dan 18 jaar. Met betrekking tot het verzoek tot nihilstelling van de bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige] over de periode vanaf zijn meerderjarigheid en het verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie is de rechtbank van oordeel dat, nu zowel de vrouw als de jongmeerderjarige in deze procedure niet is verschenen en zich hierover niet hebben uitgelaten, terwijl evenmin is gesteld dat sprake is van een forumkeuze, niet gebleken is van een geldige forumkeuze voor de Nederlandse rechter.
4.6.
Indien de aangezochte rechter zijn bevoegdheid niet op andere bepalingen van de Ali-vo kan baseren, is artikel 5 Ali-vo van toepassing. Op grond van dit artikel mag de rechter zich bevoegd verklaren indien de verweerder voor hem verschijnt (stilzwijgende forumkeuze oftewel stilzwijgende aanvaarding van rechtsmacht). Nu zowel de vrouw als de jongmeerderjarige niet is verschenen in deze procedure, biedt ook artikel 5 Ali-vo de rechtbank geen grond om zich bevoegd te verklaren.
4.7.
Indien op grond van de artikelen 3, 4 en 5 Ali-vo geen enkel gerecht van een lidstaat bevoegd is, en indien geen enkel gerecht van een staat die partij is bij het Verdrag van Lugano, maar die geen lidstaat is, op grond van de bepalingen van genoemd verdrag bevoegd is, zijn op grond van artikel 6 Ali-vo de gerechten van de lidstaat van de gemeenschappelijke nationaliteit van de partijen bevoegd. De rechtsmachtbepaling van art. 6 Ali-vo heeft derhalve een subsidiair karakter. Om artikel 6 te kunnen toepassen, dient de rechter dus eerst vast te stellen dat geen enkel gerecht van een lidstaat bevoegd is ingevolge de artikelen 3-5 Ali-vo (of van een staat die partij is bij het Verdrag van Lugano 2007). Deze bevoegdheidstoets dient de rechter ambtshalve te verrichten ingevolge artikel 10 Ali-vo. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat, naar hiervoor is overwogen, het ervoor moet worden gehouden dat zowel de vrouw als de jongmeerderjarige gewone verblijfplaats heeft in België. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de Belgische rechter op grond van het bepaalde in artikel 3 sub a en b Ali-vo bevoegd is. Waar derhalve een gerecht van een andere lidstaat, België, bevoegd is van de onderhavige verzoeken kennis te nemen, komt de rechtbank aan toepassing van artikel 6 Ali-vo niet meer toe. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de man de Marokkaanse nationaliteit heeft, terwijl de vrouw en de jongmeerderjarige de Nederlandse nationaliteit hebben. Nu partijen derhalve niet de Nederlandse nationaliteit gemeenschappelijk hebben, zou de Nederlandse rechter, indien wel was voldaan aan de in artikel 6 Ali-vo opgenomen voorwaarde, evenmin bevoegdheid kunnen ontlenen aan artikel 6 Ali-vo.
4.8.
Tot slot bepaalt artikel 7 Ali-vo dat indien geen enkel gerecht van een lidstaat op grond van de artikelen 3, 4, 5 en 6 bevoegd is, de gerechten van een lidstaat in uitzonderingsgevallen kennis kunnen nemen van een geschil indien in een derde staat waarmee het geschil nauw verbonden is, redelijkerwijs geen procedure aanhangig kan worden gemaakt of gevoerd, of een procedure daar onmogelijk blijkt. Het geschil moet voldoende nauw verbonden zijn met de lidstaat waar de zaak aanhangig wordt gemaakt. Waar, zoals hiervoor is overwogen, de Belgische rechter geacht moet worden bevoegd te zijn van de onderhavige verzoeken kennis te nemen, biedt ook artikel 7 Ali-vo de rechtbank geen aanknopingspunten om zich bevoegd te verklaren.
4.9.
Gelet op het voorgaande bestaat geen grond waaraan de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht kan ontlenen. De rechtbank zal zich daarom op de voet van artikel 10 Ali-vo (ambtshalve) onbevoegd verklaren om van het geschil kennis te nemen.

4.De beslissing

De rechtbank:
in zaaknummers C/02/377835 / FA RK 20-5407 en C/02/3818771 / FA RK 21-473:
verklaart zich onbevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.P.J. Hopmans, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021 in tegenwoordigheid van mr. M.M.A.J. van ’t Veer-Bax, griffier.
MvtV
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.