ECLI:NL:RBZWB:2021:5962

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9583 en 20_9584 en 20_9587 en 20_9590 en 20_9514 en 20_9515 en 20_9516
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum aan de voorwaarden van de binnenplanse vrijstelling en goede ruimtelijke ordening

Op 25 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum. De eisers, bestaande uit meerdere omwonenden, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, waarin de omgevingsvergunning werd verleend. De eisers voerden aan dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege een mandaatgebrek, onvoldoende naleving van de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, en dat de bouw zou leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefklimaat. Ze vreesden voor verkeers- en geluidsoverlast, schaduwhinder en een aantasting van hun gezonde woonomgeving. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers getoetst en vastgesteld dat de vergunninghoudster voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de verhoging van de bouwhoogte met drie meter niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeers- of geluidssituatie. De rechtbank heeft de beroepen van eisers 1 t/m 12 tegen de bestreden besluiten I en III gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten omdat het college inmiddels herstelbesluiten had genomen. De beroepen tegen de bestreden besluiten IV zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/9583 WABOM, BRE 20/9584 WABOM, BRE 20/9587 WABOM, BRE 20/9590 WABOM, BRE 20/9514 WABOM, BRE 20/9515 WABOM en BRE 20/9516 WABOM.
uitspraak van 25 november 2021 van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1.[namen eisers1] en [namen eisers1] , [adres eisers1] , te [woonplaats ] (20/9583),

2.
[namen eisers2] en [namen eisers2] ,[adres eisers2] , te [woonplaats ] (20/9584),
3.
[namen eisers3] en [namen eisers3] ,[adres eisers3] , te [woonplaats ] (20/9587),
4.
[naam eiser4] ,[adres eiser4] , te [woonplaats ] (20/9590),
gemachtigde: mr. D. Heuker of Hoek,

5.[naam eiser5] , [adres eiser5] , te [woonplaats ] (20/9515),

6.
[naam eiser6] ,[adres eiser6] , te [woonplaats ] (20/9515),
7.
[naam eiser7] ,[adres eiser7] te [woonplaats ] (20/9515),
8.
[naam eiser8] ,verzoeker 12, [adres eiser8] te [woonplaats ] (20/9515),
9.
[namen eisers9] en [namen eisers9] ,[adres eisers9] , te [woonplaats ] (20/9515),
10.
[naam eiser10] ,[adres eiser10] te [woonplaats ] (20/9515),
11.
[naam eiser11] ,[adres eiser11] te [woonplaats ] (20/9515),
gemachtigde: mr. A.P.E. de Brouwer,

12.[naam eiser12] en [naam eiser12] , [adres eisers12] , te [woonplaats ] (20/9516),

13.[naam eiser13] , [adres eiser13] , te [woonplaats ] , (20/9514),

gemachtigde: mr. S.K. Boelens,
tezamen: eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, verweerder.
Als vergunninghoudster heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghoudster], te [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: mr. A.P. IJkelenstam.
Procesverloop
Eisers 1 t/m 12 hebben beroep ingesteld tegen de besluiten op bezwaar van 30 september 2020 van het college (bestreden besluiten I) over de bouw van een distributiecentrum op het terrein dat is gelegen tussen de [straat1] , [straat2] en [straat3] in [woonplaats ] ( [naam distributiecentrum] ).
Eiser 13 heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 30 september 2020 (bestreden besluit II) van het college, waarin het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard.
De beroepen zijn in Breda op zitting behandeld op 14 oktober 2021. [namen eisers3] , [namen eisers3] , [naam eiser4] en [naam eiser7] waren samen met hun gemachtigden aanwezig. [naam eiser13] is zonder zijn gemachtigde verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Bons en [vertegenwoordiger vwr] . Namens vergunninghoudster waren haar gemachtigde en [vertegenwoordiger vergunninghoudster] aanwezig.
Overwegingen

1. Feiten

Vergunninghoudster heeft op 5 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een distributiecentrum (131.540 m2), het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding en het plaatsen van reclame.
Bij besluit van 6 december 2019 (primair besluit) heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en – met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid – voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Eisers hebben daar bezwaar tegen gemaakt. In totaal zijn 331 bezwaarschriften ingediend tegen de omgevingsvergunning.
Bij bestreden besluiten I heeft het college de bezwaren van eisers 1 t/m 12 deels gegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Bij bestreden besluit II heeft het college het bezwaar van eiser 13 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen bezwaargronden zou hebben ingediend.
Eisers 1 t/m 4 hebben daar op 11 november 2020 beroep tegen ingesteld en hebben op 4 december 2020 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Eisers 5 t/m 11 hebben daar op 10 november 2020 beroep tegen ingesteld en hebben op 22 januari 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Eisers 12 en 13 hebben op 10 november 2020 en op 9 november 2020 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
Bij brief van 4 december heeft het college de rechtbank medegedeeld dat het bezwaar van eiser 13 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Bij besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit III) heeft het college de beslissing op bezwaar van 30 september 2020 ten aanzien van eiser 13 ingetrokken en heeft het college besloten om de bezwaren van eiser 13 alsnog ongegrond te verklaren. Het beroep van eiser 13 heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op bestreden besluit III.
De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn behandeld op zitting in Breda op 3 februari 2021. In de uitspraak van 18 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken afgewezen. [1]
Bij besluiten van 4 juni 2021 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter nieuwe besluiten op bezwaar (bestreden besluiten IV) genomen tot aanvulling van de eerdere beslissingen op bezwaar. De beroepen van eisers hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking op de bestreden besluiten IV.

2. Gronden

Eisers hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen om de hierna genoemde redenen. Eisers 12 stellen voorop dat sprake is van een mandaatgebrek. Eisers hebben gezamenlijk aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor de toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Daar hebben zij aan toegevoegd dat de afwijking van het bestemmingsplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat zij vrezen dat het zal leiden tot een ontoelaatbare inbreuk op het goede woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van eisers. Als gevolg van het initiatief zullen eisers verkeers- en geluidsoverlast ondervinden, zal de gezonde woon- en leefomgeving van eisers worden aangetast en zullen zij schaduwhinder ondervinden. Ook hebben eisers aangevoerd dat de stikstofberekeningen onvolledig zijn. Eisers 1 t/m 4 en 12 hebben daarnaast aangevoerd dat de richtlijnen uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” niet worden nageleefd. Eiser 13 heeft aan het voorgaande toegevoegd dat een milieueffectrapportage is vereist, dat het initiatief zal leiden tot een toename van arbeidsmigranten en dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. De omgevingsvergunning

4.1
Door middel van de omgevingsvergunning heeft het college aan vergunninghoudster toestemming verleend voor het bouwen van een distributiecentrum met een totale oppervlakte van 131.540 m2. Uit de bouwtekening blijkt dat het bouwplan bestaat uit twee gebouwen. Eén gebouw heeft twee magazijnen van in totaal 18.169 m2 en daarbij behorende kantoorruimtes. Het andere gebouw heeft 8 magazijnen van in totaal 93.754 m2 en daarbij behorende kantoorruimtes en extra ruimtes. Het distributiecentrum zal 15 meter hoog worden. Daarnaast voorziet het bouwplan in een erfafscheiding van 3,06 meter.
4.2
Het college heeft daarnaast door middel van de omgevingsvergunning en met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid [2] toestemming gegeven voor de hierna genoemde twee strijdigheden met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] . In het bestemmingsplan is aan één kwart van het terrein (linker gedeelte) de enkelbestemming ‘Bedrijventerrein – 2’ toegekend. Aan de overige drie kwart van het terrein (rechter gedeelte) is de enkelbestemming ‘Bedrijventerrein – 4’ toegekend. Uit de planregels blijkt dat die grond onder andere bestemd is voor distributiecentra. [3] Het bouwplan is op twee punten in strijd met het bestemmingsplan:
1.
Maximale bouwhoogte:de hoogte van gebouwen mag volgens de planregels binnen beide bestemmingen niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. [4] Ten aanzien van het linker gedeelte van het terrein (Bedrijventerrein - 2’) geldt een maximale bouwhoogte van 12 meter op het meest linkse gedeelte daarvan en van 22 meter op het overige deel van dat terrein. Voor de overige drie kwart van het terrein (Bedrijventerrein - 4), geldt een maximale bouwhoogte – van links naar rechts – van 22 meter, 32 meter en 12 meter. Het bouwplan heeft een bouwhoogte van 15 meter. Die hoogte is in strijd met de maximale bouwhoogte van 12 meter die geldt voor het linker gedeelte van het terrein. Het bouwplan is niet in strijd met de maximale bouwhoogte van 12 meter die geldt voor het meest rechtse deel van het terrein, omdat uit de bouwtekening blijkt dat daar geen hoge gebouwen worden gerealiseerd.
2.
Maximale hoogte erfafscheiding:de hoogte van erfafscheidingen mag volgens de planregels binnen beide bestemmingen niet hoger zijn dan 3 meter. [5] In strijd daarmee voorziet het bouwplan in een erfafscheiding van 3,06 meter.
5. Belanghebbendheid
Gelet op de omvang van het bouwplan en de afstand tussen de bouwlocatie en de woningen van (in elk geval een groot deel van) eisers is aannemelijk dat zij daar gevolgen van enige betekenis van kunnen ondervinden. Gelet daarop kunnen zij naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbenden bij de bestreden besluiten worden aangemerkt.
6. Omvang van het geding
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor de omgevingsvergunning voor zover die ziet op het afwijken van de in het bestemmingsplan opgenomen maximale bouwhoogte voor
gebouwen. Tegen de activiteiten bouwen en het afwijken van de maximale bouwhoogte voor de
erfafscheidingzijn geen gronden aangevoerd.
7. Uitspraak voorzieningenrechter
7.1
In de uitspraak van 18 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter een uitvoerig oordeel gegeven over de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd over de voorwaarden voor de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (r.o. 8), de goede ruimtelijke ordening (r.o. 9) en stikstof (r.o. 10).
7.2
De rechtbank heeft de beroepsgronden getoetst en ziet geen aanleiding om ten aanzien van deze punten anders te oordelen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. Gelet daarop sluit de rechtbank zich aan bij wat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld in rechtsoverwegingen 8 tot en met 10 van de uitspraak van 18 februari 2021.
7.3
Hieronder zal de rechtbank toetsen of de gebreken die de voorzieningenrechter heeft geconstateerd zijn hersteld door middel van de nieuwe beslissingen op bezwaar van 4 juni 2021 en toetst de rechtbank de beroepsgronden die in de procedure bij de voorzieningenrechter niet zijn besproken.
8. Verkeer en geluid
8.1
Het college is alleen bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen voor de afwijking van het bestemmingsplan, wanneer dat in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Als gevolg van de verhoging mag geen onaanvaardbare inbreuk worden gemaakt op het woon- en leefklimaat van eisers.
8.2
De rechtbank merkt in dit kader expliciet op dat aan de rechtbank niet de vraag voorligt of de bouw van het
heledistributiecentrum in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bouw van het distributiecentrum past immers grotendeels binnen het bestemmingsplan. Dat betekent dat die vraag al bevestigend is beantwoord door de gemeenteraad bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Aan de rechtbank is een omgevingsvergunning voorgelegd die ziet op het met drie meter afwijken van de maximale bouwhoogte op een klein deel van het terrein. De rechtbank kan en zal daarom alleen toetsen of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten of die
verhogingin overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. [6]
Motiveringsgebreken
8.3
De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college ten aanzien van de aspecten verkeer en geluid een vergelijking had moeten maken tussen de bouw van het distributiecentrum voor zover dit (maximaal) past binnen het bestemmingsplan aan de ene kant en de verhoging van drie meter aan de andere kant. De (in de) omgevingsvergunning (aangehaalde) strijdigheid ziet immers alleen op het afwijken van de maximale bouwhoogte met drie meter. Het college had inzichtelijk moeten maken welke gevolgen die verhoging van drie meter zal hebben voor het verkeer en het geluid in de omgeving van het distributiecentrum. [7] Daarnaast had het college moeten motiveren waarom die verhoging – bovenop de gevolgen die de bouw van het distributiecentrum voor het verkeer en geluid zal hebben – niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeers- en/of geluidssituatie in de omgeving van het distributiecentrum.
8.4
Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen blijkt het voorgaande niet uit het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng van 14 november 2019 en het akoestisch onderzoek van Peutz van 8 mei 2019 waar het college in eerste instantie naar heeft verwezen. Tijdens de zitting waarop de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn behandeld hebben het college en vergunninghoudster aangegeven dat de hoogte van het distributiecentrum niet van invloed is op de verkeerssituatie. In het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng wordt volgens hen gebruik gemaakt van CROW-normen, waarbij de verkeersgeneratie wordt bepaald aan de hand van het netto hectare oppervlak van het distributiecentrum en niet aan de hand van de inhoud van het distributiecentrum. Naar het oordeel van het college en vergunninghoudster blijkt daarom uit het onderzoek in voldoende mate dat die verhoging geen gevolgen zal hebben voor de verkeerssituatie. De rechtbank is het met de voorzieningenrechter eens dat dit niet zonder meer aannemelijk is, omdat die verhoging leidt tot een grotere inhoud van het distributiecentrum. Dat betekent dat meer goederen opgeslagen kunnen worden en dat kan leiden tot meer verkeersbewegingen en daarmee gepaard gaande geluidsoverlast voor omwonenden. Dat vergunninghoudster op de zitting van 14 oktober 2021 en in de nota van toelichting bij de herstelbesluiten heeft toegelicht dat dit ook afhankelijk is van de rotatiesnelheid, seizoensinvloeden, de gehanteerde logistieke strategie, het aantal loading docks en de afmeting van de expeditie zone in het gebouw acht de rechtbank aannemelijk. Dat neemt echter niet weg dat met inachtneming van die factoren nog steeds inzichtelijk moet worden gemaakt welke gevolgen de verhoging kan hebben voor de verkeers- en geluidssituatie rondom het distributiecentrum.
8.5
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten I en III gegrond verklaren. Omdat het college inmiddels herstelbesluiten heeft genomen, zal de rechtbank hierna ingaan op de bestreden besluiten IV.
Herstelbesluiten
8.6
Bij de bestreden besluiten IV heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter nieuwe besluiten op bezwaar genomen tot wijziging van de eerdere beslissingen op bezwaar (de bestreden besluiten I en III).
8.7
Het college stelt zich in deze besluiten op het standpunt dat door middel van een nota van toelichting van vergunninghoudster en een aanvullend verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng van 1 juni 2021 voldoende inzichtelijk is gemaakt dat de verhoging niet zal leiden tot een onevenwichtige belasting van het verkeersnetwerk rondom het distributiecentrum. Uit dat aanvullend verkeersonderzoek blijkt volgens het college dat de verhoging slechts een zeer geringe en te verwaarlozen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich meebrengt. Daarnaast blijkt volgens het college uit de nota van toelichting van vergunninghoudster en een aanvullend akoestisch onderzoek van Peutz van 13 april 2021 dat de verhoging niet zal leiden tot overschrijding van de geldende geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
8.8
Ter zitting hebben eisers gereageerd op de bestreden besluiten IV. Eisers 1 t/m 4 hebben aangevoerd dat zij nog steeds vrezen voor verkeers- en geluidsoverlast als gevolg van het initiatief. Zij vrezen dat de fysieke maatregelen die de gemeente wil nemen om die overlast te voorkomen niet voldoende zullen zijn om die overlast te voorkomen. Volgens eisers worden de borden en bloembakken op de weg genegeerd door de chauffeurs, waardoor grote aantallen vrachtwagens nog steeds via [straat2] door de woonwijk rijden. Uit de onderzoeken blijkt dat het gaat om 70 vrachtwagens per etmaal. Dat betekent dat dag en nacht iedere tien minuten een grote vrachtwagen langs de woning van eisers rijdt. De verkeerssituatie rondom het distributiecentrum wordt daardoor nog meer overbelast dan dat deze op dit moment al is en daarnaast leidt dat tot veel geluidsoverlast. Eisers 1 t/m 4 hebben daar aan toegevoegd dat het opmerkelijk is dat in het verkeersonderzoek geen verschil in verkeersintensiteiten te zien is. Zij vinden het aannemelijker dat de chauffeurs de snelste weg naar de snelweg zullen kiezen. Over het akoestisch onderzoek hebben eisers 1 t/m 4 opgemerkt dat geen rekenpunt aanwezig is ten aanzien van [straat4] .
Eisers 5 t/m 11 hebben op zitting aangevoerd dat de aanvullende rapporten voortbouwen op de eerdere rapporten en dat zij daar al uitvoerig gronden tegen hebben aangevoerd waaruit blijkt dat in die rapporten uit wordt gegaan van onjuiste uitgangspunten. Daarnaast blijkt uit het aanvullend akoestisch onderzoek dat de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit nét niet worden overschreden. Eisers 5 t/m 11 hebben daar bij opgemerkt dat uit dat aanvullend onderzoek blijkt dat die normen ’s nachts wel worden overschreden ten aanzien van de [straat5] Wanneer de maximale bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan worden gerealiseerd worden de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit daarnaast ver overschreden volgens eisers 5 t/m 11. Het is in strijd met de goede ruimtelijke ordening dat daar door middel van deze omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan nog een extra geluidsbelasting bij komt.
Eiser 13 heeft zich op zitting aangesloten bij het standpunt van eisers 1 t/m 11.
8.9
De rechtbank is van oordeel dat het college door middel van de bestreden besluiten IV, de nota van toelichting van vergunninghoudster en de aanvullende onderzoeksrapporten alsnog in voldoende mate inzichtelijk heeft gemaakt welke gevolgen de verhoging van drie meter zal hebben voor het verkeer en het geluid in de omgeving van het distributiecentrum en dat aannemelijk is gemaakt dat die verhoging niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeers- en/of geluidssituatie in die omgeving. In de nota van toelichting van vergunninghoudster wordt voorop gesteld dat uit wordt gegaan van een worst case scenario en wordt toegelicht dat als gevolg van de verhoging geen vijf maar zes palletposities kunnen worden gerealiseerd. Uit de nota blijkt dat dit gelijk staat aan een toegenomen opslagcapaciteit van 20% en daarom een toename van het aantal verkeersbewegingen met 20%. Uit de berekeningen van vergunninghoudster kan worden afgeleid dat de verhoging in het worst case scenario zal leiden tot een effect van 3,6% op de verkeersstromen. Dat staat gelijk aan 27 extra vrachtwagens en 103 extra auto’s per etmaal bovenop de 754 vrachtwagens en 2911 auto’s die op grond van het eerdere verkeersonderzoek als gevolg van het bouwen van het gehele distributiecentrum worden verwacht.
Met inachtneming van dat worst case scenario hebben de onderzoekers van Goudappel Coffeng in het aanvullend verkeersonderzoek geconcludeerd dat die toename naar verwachting geen knelpunten tot gevolg zal hebben voor de doorstroming en verkeersveiligheid in de omgeving van het distributiecentrum. In dat onderzoek is een vergelijking gemaakt tussen de bouw van het distributiecentrum voor zover dit past binnen het bestemmingsplan en de verhoging van drie meter. Daarnaast is onder andere door figuur 2 in het rapport inzichtelijk gemaakt welke gevolgen die verhoging zal hebben voor het verkeer in de omgeving van het distributiecentrum. Het beperkt aantal extra verkeersbewegingen heeft volgens de onderzoekers geen significant effect op de verkeersafwikkeling ten opzichte van de situatie omschreven in het eerdere verkeersonderzoek. Als gevolg van de toename van het aantal verkeersbewegingen zijn volgens de onderzoekers geen knelpunten op het gebied van doorstroming op wegvakniveau én kruispuntniveau te verwachten.
Ook de onderzoekers van Peutz hebben in het aanvullend geluidsonderzoek een vergelijking gemaakt tussen de bouw van het distributiecentrum voor zover dit past binnen het bestemmingsplan en tussen de verhoging van drie meter en ook zij hebben inzichtelijk gemaakt welke gevolgen die verhoging zal hebben voor de geluidssituatie rondom dat distributiecentrum. De onderzoekers van Peutz hebben geconcludeerd dat een toename van het aantal transportbewegingen bij het distributiecentrum met 3,6% gelijk staat aan een toename van de geluidsbelasting met 0,15 dB en 0,2 dB in een worst case scenario. De onderzoekers concluderen dat dit niet zal leiden tot overschrijding van de geldende geluidsgrenswaarden van het Activiteitenbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank hadden de onderzoekers geen rekenpunt hoeven opnemen ten aanzien van [straat4] , omdat die laan op meer dan 400 meter verwijderd ligt van het te realiseren distributiecentrum en omdat is gebleken dat het niet de bedoeling is dat de vrachtwagens door die woonwijk zullen rijden. Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat de geluidsgrenswaarden niet zullen worden overschreden ten aanzien van de [straat5] omdat dit een bedrijfswoning is waarvoor op grond van artikel 2.17, derde lid, van het Activiteitenbesluit hogere geluidsgrenswaarden gelden. [8] De rechtbank stelt vast dat uit het aanvullend akoestisch onderzoek blijkt dat die waarden niet zullen worden overschreden. Daarnaast had het op de weg van eisers gelegen om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de vaststelling van het bestemmingsplan wanneer zij vrezen dat de maximale bebouwingsmogelijkheden zullen leiden tot geluidsoverlast. Dat is geen beroepsgrond die in deze procedure aan de rechtbank kan worden voorgelegd.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande aannemelijk dat de beperkte toename niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeers- of geluidssituatie in de omgeving van het distributiecentrum. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat eisers zich nog steeds vooral op het standpunt stellen dat de expertiserapporten, waar het college naar verwijst, niet betrouwbaar zijn maar dat eisers nog steeds niet met volwaardige tegenrapporten hebben onderbouwd dat het initiatief zal leiden tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van eisers. Ook heeft de rechtbank meegenomen dat het college ter zitting heeft verklaard dat het verkeer zoveel mogelijk buiten de woonwijk gehouden zal worden, om ongewenst gedrag en daarmee gepaard gaande verkeersoverlast en geluidsoverlast voor eisers te voorkomen. Het college zal de verkeerssituatie blijven monitoren en zal dit indien nodig door middel van bijvoorbeeld nieuwe fysieke maatregelen en verkeersbesluiten sturen. Daarnaast staat het eisers vrij om bij een eventuele overtreding van geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit een handhavingsverzoek in te dienen bij het daarvoor bevoegde gezag.
9. Mandaat
9.1
Eisers 12 hebben aangevoerd dat de omgevingsvergunning onbevoegd is genomen, omdat deze is ondertekend door een ambtenaar met de functie ‘Beleidsuitvoering I’. In het mandaatbesluit is het nemen van een besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik volgens hen niet gemandateerd aan die functie.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van het door eisers 12 gestelde mandaatgebrek. In het Algemeen mandaat-, volmacht-, en machtigingbesluit van de gemeente Roosendaal leest de rechtbank dat het college de volgende bevoegdheid heeft gemandateerd aan de algemeen directeur: “het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning, exclusief het beslissen op evt. zienswijzen voor vergunningen als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder c, e, f en h.” Op grond van datzelfde besluit kan deze bevoegdheid door worden gemandateerd aan de medewerker ontwikkeling III en medewerker beleidsuitvoering I, II en III. De uitzondering waar de regeling in voorziet doet zich in dit geval niet voor, omdat de reguliere voorbereidingsprocedure is toegepast en daarom geen gelegenheid is geweest voor het indienen van zienswijzen.
10. Gezonde woon- en leefomgeving
10.1
Eisers hebben ter zitting opnieuw benadrukt dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gezonde woon- en leefomgeving van eisers. De wijk Kalsdonk kampt met verschillende soorten vervuiling (lucht, stikstof, fijnstof en roet). Dit blijkt uit momentopnamekaarten uit de Atlas Leefomgeving [9] van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Als gevolg van het initiatief en de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen zal die luchtvervuiling toenemen. Het college of vergunninghoudster had een luchtkwaliteitsonderzoek moeten uitvoeren voordat de omgevingsvergunning kon worden verleend.
10.2
De rechtbank stelt vast dat de maximale bebouwingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan een veel groter distributiecentrum toelaten dan het distributiecentrum dat vergunninghoudster wil gaan realiseren. De planwetgever heeft destijds vastgesteld dat een groter distributiecentrum niet zal leiden tot een ongezonde woon- en leefomgeving voor de omwonenden. Gelet daarop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de verhoging met 3 meter zal leiden tot onaanvaardbare luchtvervuiling en had redelijkerwijs niet van het college of vergunninghoudster gevergd kunnen worden om daar een apart luchtkwaliteitsonderzoek voor uit te voeren. Eisers hebben niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat het initiatief wel zal leiden tot een dergelijke onaanvaardbare luchtvervuiling.
11. Milieueffectrapport
11.1
Daarnaast heeft eiser 17 aangevoerd dat een milieueffectrapport is vereist voor het initiatief.
11.2
In een milieueffectrapport wordt omschreven welke gevolgen een activiteit voor het milieu kan hebben. De Wet milieubeheer (Wmb) regelt dat in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) activiteiten worden aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. [10] Bij de voorbereiding van het besluit dat een dergelijke activiteit mogelijk maakt moet een milieueffectrapport worden opgesteld. In het Besluit mer wordt ‘het bouwen van een distributiecentrum’ niet genoemd als activiteit waarvoor deze verplichting geldt.
11.3
Daarnaast regelt de Wmb dat in het Besluit mer ook activiteiten zijn aangewezen, waarvan per specifiek geval beoordeeld dient te worden of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Wanneer die vraag bevestigend wordt beantwoord, moet een milieueffectrapport worden opgesteld ter voorbereiding van het besluit dat die activiteit mogelijk maak. [11] De rechtbank stelt vast dat het initiatief niet als beoordelingsplichtig staat aangewezen in het besluit mer. Dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen in het besluit als zodanig staat aangewezen, maakt die conclusie niet anders. Het door vergunninghoudster voornomen initiatief voldoet namelijk niet aan de voorwaarden die in het Besluit mer aan een dergelijke activiteit worden gesteld. Het initiatief beslaat namelijk geen oppervlakte van 100 of meer hectare, omvat geen 2000 of meer woningen en heeft ook geen bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
12. Richtafstanden VNG
12.1
Eisers 1 t/m 4 hebben aangevoerd dat de richtafstanden uit de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” niet worden nageleefd. In die publicatie is voor een distributiecentrum een minimale richtafstand van 50 meter opgenomen. Het distributiecentrum wordt op kortere afstand gebouwd.
12.2
De rechtbank stelt vast dat in de VNG-publicatie richtafstanden zijn opgenomen voor onder andere distributiecentra. Wanneer die richtafstanden in acht worden genomen, gaat men ervan uit dat het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat geen hinder ontstaat bij omwonenden. De rechtbank stelt verder vast dat de afstand tussen het te bouwen distributiecentrum en de woningen van eisers is vastgesteld in het bestemmingsplan. Het had op de weg van eisers gelegen om tegen de vaststelling van het bestemmingsplan rechtsmiddelen aan te wenden en deze grond in die procedures aan te voeren. Deze grond slaagt daarom eveneens niet.
13. Arbeidsmigranten
13.1
Eiser 13 heeft daarnaast aangevoerd dat het initiatief zal leiden tot een toename van arbeidsmigranten in de buurt van omwonenden en dat zal volgens hem een negatieve invloed hebben op de bestaande woningnood in Nederland.
13.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser 13 dit standpunt verder niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd en kan deze beroepsgrond daarom niet slagen.
14. Vertrouwensbeginsel
14.1
Eisers beroepen zich daarnaast op het vertrouwensbeginsel. Eiser 13 heeft aangevoerd dat in reactie op een inspraakreactie van eiser 13 op het voorontwerp van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] is geantwoord:
“Uiteraard moet met de concrete invulling van het perceel wel rekening gehouden worden met de woonwijk Kalsdonk. Om die reden blijft de hoogte van de op te richten bedrijfsbebouwing aan de zijde van de [straat1] gemaximeerd op 12 meter”.Dit wekt volgens eiser 13 het vertrouwen dat niet afgeweken zal worden van deze bouwhoogte. Daar hebben overige eisers ter zitting aan toegevoegd dat ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan door een wethouder zou zijn medegedeeld aan eisers dat die zijde nooit hoger dan 12 meter zou worden.
14.2
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Eisers hebben niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd dat door het bevoegd gezag is toegezegd dat de linker zijde van het distributiecentrum nooit hoger gebouwd zou worden dan 12 meter. De rechtbank heeft daar ook bij in aanmerking genomen dat in het bestemmingsplan juist een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om die 12 meter te verhogen.
15. Conclusie
15.1
Gelet op de overwegingen van de rechtbank uit rechtsoverweging 8 zal de rechtbank de bestreden besluiten I en III vernietigen omdat deze een motiveringsgebrek bevatten. Nu het college dit gebrek heeft hersteld met de bestreden besluiten IV en de door eisers daartegen aangevoerde beroepsgronden niet slagen, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand te laten. Gelet daarop zijn de beroepen tegen de bestreden besluiten IV ongegrond.
15.2
Nu de beroepen gegrond worden verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
15.3
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank ten aanzien van eisers 1 t/m 4 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00). De vier samenhangende zaken worden daarbij samen als één zaak beschouwd. [12] Eisers 1 t/m 4 hebben daarnaast verzocht om vergoeding van de gemaakte deskundigenkosten, maar hebben die kosten niet met facturen onderbouwd. De proceskosten stelt de rechtbank ten aanzien van eisers 5 t/m 11 op grond van dat besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,-). Daarnaast stelt de rechtbank de reiskosten van eisers 5 t/m 11 op grond van dat besluit vast op € 11,- (retour openbaar vervoer Roosendaal – Breda). Eisers 12 heeft niet verzocht om proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De proceskosten stelt de rechtbank ten aanzien van eiser 13 op grond van dat besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,-).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen van eisers 1 t/m 12 tegen de bestreden besluiten I gegrond;
  • verklaart het beroep van eiser 13 tegen het bestreden besluit III gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten I en III;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
  • verklaart de beroepen van eisers 1 t/m 13 tegen de bestreden besluiten IV ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van één keer € 178,- aan eisers 1 t/m 4 te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van één keer € 178,- aan eisers 5 t/m 11 te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers 12 te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser 13 te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 1 t/m 4 tot een bedrag van € 1.496,‑;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers 5 t/m 11 tot een bedrag van € 1.507,-;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser 13 tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en mr. T. Peters, leden, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 25 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wettelijk kader

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.
Artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo
In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

2. Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] (bestemmingsplan)

In het bestemmingsplan is aan één kwart van het terrein (linker gedeelte) de enkelbestemming ‘Bedrijventerrein – 2’ toegekend. De maximale bouwhoogte op het linkergedeelte van dit terrein 12 meter en op het rechter gedeelte van dit terrein 22 meter. Aan de overige vier kwart van het terrein (rechter gedeelte) is de enkelbestemming ‘Bedrijventerrein – 4’ toegekend. De maximale bouwhoogte op dat deel van het terrein is (van links naar rechts) 22 meter, 32 meter, 12 meter.
Artikel 5.1, onder a, van de planregelsDe voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven (industrieel, ambachtelijk, logistiek, dienstverlenend) voor zover deze voorkomen in categorie 3.1 en 3.2 van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede groothandelsbedrijven. Uit die lijst blijkt dat distributiecentra vallen onder categorie 3.1.
Artikel 5.2.2, onder g, van de planregels
Voor het bouwen geldt de volgende regel: de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven en met uitzondering van nutsvoorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen.
Artikel 5.2.4, onder a, onder 1, van de planregelsVoor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste bedragen 3 m.
Artikel 5.3.1, onder e, van de planregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder g. tot verhoging van de op de verbeelding aangegeven maximum bouwhoogte van bedrijfsgebouwen met ten hoogste 4 m.
Artikel 5.3.1, onder f, van de planregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in a. tot en met e. wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarden dat:
de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijdingsmogelijkheden zijn gewaarborgd;
op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is c.q. zijn.
afwijking van het bepaalde onder e. wordt niet verleend voor bedrijfsgebouwen op gronden, gelegen ten zuiden van de [straat6] .
Artikel 7.1, onder a, van de planregelsDe voor 'Bedrijventerrein - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven (industrieel, ambachtelijk, logistiek, dienstverlenend) voor zover deze voorkomen in categorie 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de bij deze regels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede groothandelsbedrijven. Uit die lijst blijkt dat distributiecentra vallen onder categorie 3.1.
Artikel 7.2.5, onder a, onder 1, van de planregels
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste bedragen 3 meter.
Artikel 20.1, onder b, van de planregelsBurgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en tenzij daardoor belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met een omgevingsvergunning afwijken van het in dit plan bepaalde: van de in de artikelen 1 tot en met 15 genoemde maten resp. percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10%.

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 februari 2021, ELCI:NL:RBZWB:2021:664.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, jo. 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo jo. artikel 5.3.1, onder e (maximale bouwhoogte) van de planregels en artikel 20.1, onder b, van de planregels (maximale hoogte erfafscheiding).
3.Artikel 5.1, onder a, en artikel 7.1, onder a, van de planregels in combinatie met de bij het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten.
4.Artikel 5.2.2, onder g, en artikel 7.2.2, onder g, van de planregels.
5.Artikel 5.2.4, onder a, onder 1, en artikel 7.2.5, onder a, onder 1, van de planregels.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:107, i.h.b. r.o. 11.1 en 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492, i.h.b. r.o. 6.2.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2460, i.h.b. r.o. 4.2 en 4.3.
8.Niet is gebleken dat sprake is van een gezoneerd industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder.
10.Artikel 7.2, eerste lid, onder a en derde lid Wmb jo. artikel 2, eerste lid, Besluit milieueffectrapportage, jo. kolom 1, onderdeel C, bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
11.Artikel 7.2, eerste lid, onder b, Wmb jo. artikel 2, tweede lid, Besluit milieueffectrapportage jo. kolom 1, onderdeel D, bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
12.Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.