ECLI:NL:RVS:2020:107

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
201809007/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor appartementencomplex in Bergen op Zoom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 september 2018, waarin de rechtbank de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom ongegrond verklaarde. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 20 september 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom is verleend voor de bouw van een appartementencomplex met 39 appartementen aan de Blauwe Schuit. De appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar hun bezwaren zijn door het college ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de vergunning terecht was verleend, wat heeft geleid tot het hoger beroep van de appellanten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 september 2019 ter zitting behandeld. De appellanten hebben diverse gronden aangevoerd, waaronder de onduidelijkheid van de verbeelding van het uitwerkingsplan en de strijdigheid van het bouwplan met de Monumentenwet. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bouwhoogte van het appartementencomplex, dat 25,4 meter bedraagt, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de welstandscommissie bij de toetsing aan redelijke eisen van welstand de bouwhoogte en de bouwmassa van het complex heeft gerespecteerd.

De Afdeling heeft het hoger beroep van de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom gegrond verklaard, omdat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vereniging niet-ontvankelijk was in haar beroep. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de vereniging niet-ontvankelijk verklaarde en heeft het beroep van de vereniging alsnog ongegrond verklaard. De overige beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is voor het overige bevestigd.

Uitspraak

201809007/1/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellant sub 1], wonend te Bergen op Zoom,
2.    [appellant sub 2A], [appellant sub 2B] en [appellant sub 2C], allen wonend te Bergen op Zoom, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3.    Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom, gevestigd te Bergen op Zoom,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 september 2018 in zaken nrs. 18/2750, 2751, 2752, 2756, 2758 en 18/4258 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2],
Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2017 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een appartementencomplex met 39 appartementen aan de Blauwe Schuit te Bergen op Zoom.
Bij besluit van 19 maart 2018 heeft het college het door onder meer [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2018 heeft de rechtbank onder meer het daartegen door de vereniging ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de vereniging hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2019, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Nieuwe Vesting" onder meer de bestemming "Woongebied-Uit te werken". Het perceel heeft tevens de aanduiding "specifieke vorm van Gemengd-Gemengd 1". Bij besluiten van 9 januari 2018 heeft het college het wijzigingsplan "Nieuwe Vesting, plandeel Op de Weele" en het uitwerkingsplan "Nieuwe Vesting, plandeel Op de Weele" vastgesteld. Het wijzigingsplan en uitwerkingsplan zijn met de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4080, in rechte onaantastbaar geworden.
3.    Het bouwplan betreft het oprichten van een appartementencomplex met 39 appartementen. Volgens het college overschrijdt het bouwplan de ingevolge het uitwerkingsplan geldende maximale bouwhoogte van 25 m met 0,4 m en overschrijdt het bouwplan voorts het ingevolge het bestemmingsplan "Nieuwe Vesting" geldende bouwblok met 0,5 m. Het college heeft, gelet hierop, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 17, onder b en c, van het bestemmingsplan "Nieuwe Vesting" omgevingsvergunning verleend.
Het hoger beroep van [appellant sub 2] en [appellant sub 1]
4.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] voeren diverse gronden aan met betrekking tot de totstandkoming en inhoud van het uitwerkingsplan. Daarover wordt overwogen dat in deze procedure het uitwerkingsplan niet ter beoordeling voorligt, maar uitsluitend de verleende omgevingsvergunning voor het appartementencomplex. Het aangevoerde kan alleen al daarom niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Bovendien staat het uitwerkingsplan met de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019 in rechte vast.
5.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de verbeelding bij het uitwerkingsplan niet duidelijk is en dat de toelichting bij het bestemmingsplan en het raadsbesluit van 21 november 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan leidend zijn. Daarin is het uitgangspunt dat slechts één bijzondere massa aan de kop van De Ham is toegestaan.
5.1.    Er is geen grond voor het oordeel dat de verbeelding van het uitwerkingsplan onduidelijk is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit deze verbeelding volgt dat op het perceel een bouwhoogte van 25 m is toegestaan. Dat bij [appellant sub 2] en [appellant sub 1] door de toelichting bij het bestemmingsplan en het raadsbesluit van 21 november 2013, zoals zij stellen, het vertrouwen zou zijn gewekt dat ter plaatse slechts één bijzondere massa van 25 m zou worden gerealiseerd, brengt, wat daar verder van zij, niet met zich dat de verbeelding onduidelijk is.
Het betoog faalt.
6.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor zover is aangegeven dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing is dit niet gevolgd kan worden, omdat een goede ruimtelijke onderbouwing enkel is vereist in geval er sprake is van een omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo. Volgens haar is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat waar in het beroepschrift over het ontbreken van een ruimtelijke onderbouwing wordt gesproken veelal ook is bedoeld dat sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 2] onderbouwt echter niet op welke gronden de rechtbank volgens hem niet is ingegaan. Dit betoog faalt dan ook.
7.    [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de bouwhoogte van het appartementencomplex. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 2] ten onrechte overwogen dat niet bestreden is dat de hoogte van het appartementencomplex gemeten vanaf het maaiveld 25,4 m bedraagt. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 1] bij haar beoordeling voorts ten onrechte illusoire situaties betrokken die volgens haar maken dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
7.1.    Het door [appellant sub 2] aangevoerde biedt, nu dit niet is onderbouwd, geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een bouwhoogte van 25,4 m, gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld. Het door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] aangevoerde biedt voorts geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bouwhoogte van het appartementencomplex niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het bouwplan heeft de hoofdtoegang niet aan de openbare weg, De Blauwe Schuit. Als gevolg daarvan dient ingevolge artikel 1.88 van het bestemmingsplan de hoogte van het appartementencomplex te worden gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld. De rechtbank heeft bij haar oordeel terecht betrokken dat voor omwonenden minder nadeel is door het appartementencomplex met de smalle kant naar de woningen aan de Blauwe Schuit te positioneren, waardoor de hoofdtoegang niet aan de Blauwe Schuit is gelegen, als ook door de verdiepte ligging. Als gevolg daarvan is het bouwplan ter plaatse van de woningen aan de Blauwe Schuit 24,1 m hoog en derhalve 90 cm lager dan zou zijn toegestaan, indien de hoofdtoegang aan de Blauwe Schuit was gelegen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de overschrijding van de bouwhoogte met 0,4 m, gelet hierop, ruimtelijk aanvaardbaar is.
Het betoog faalt.
8.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan, gelet op de hoogte en omvang, in strijd is met de Monumentenwet en ten onrechte voorbij is gegaan aan wat hij heeft aangevoerd over het beschermde stadsgezicht. Volgens hem wordt de directe omgeving van het Groot Arsenaal voorts in strijd met de Monumentenwet aangetast door het bouwplan. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 2], gelet op de hoogte van het bouwplan, verder ten onrechte overwogen dat er geen grond is om het bouwplan strijdig te achten met redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft volgens hem ook ten onrechte overwogen dat de toelichting bij het bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitsplan niet juridisch bindend zijn. De rechtbank heeft volgens [appellant sub 2] voorts niet kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies van de welstandscommissie van 13 september 2017.
8.1.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.
Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere, deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten  van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
8.2.    De enkele stelling van [appellant sub 2] dat het bouwplan in strijd zou zijn met de Monumentenwet is onvoldoende voor het oordeel dat dat ook het geval is en dat het bouwplan om die reden in strijd zou zijn met redelijke eisen van welstand. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de plantoelichting en het beeldkwaliteitsplan niet juridisch bindend zijn en derhalve geen onderdeel uitmaken van het toetsingskader voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3449) dient voorts bij toetsing aan redelijke eisen van welstand uitgegaan te worden van de bouwmogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt dan wel indien het bouwplan daarvan afwijkt, die waaraan het college planologische medewerking wenst te verlenen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de welstandscommissie bij de toetsing aan redelijke eisen van welstand de bouwhoogte en de bouwmassa van het voorziene appartementencomplex terecht heeft gerespecteerd. [appellant sub 2] heeft geen advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten  van de conclusies daarop naar voren gebracht.
Het betoog faalt.
9.    Volgens [appellant sub 2] heeft de rechtbank miskend dat het bouwplan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college parkeerplaatsen die op 100 m van de locatie zijn gelegen heeft mogen meetellen bij de parkeerplaatsen die in de openbare ruimte gerealiseerd moeten worden.
9.1.    [appellant sub 2] heeft zijn betoog dat sprake is van onvoldoende parkeerplaatsen niet nader onderbouwd en heeft volstaan met een verwijzing naar eerder door hem overgelegde stukken. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat een afstand van 100 m als aanvaardbare loopafstand kan worden aangemerkt.
Het betoog faalt.
10.     [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte met betrekking tot het aspect geluidhinder heeft verwezen naar het relativiteitsvereiste. De rechtbank heeft volgens hem verder ten onrechte overwogen dat hij niet heeft onderbouwd dat hij geluidhinder zal ervaren als gevolg van de realisering van het bouwplan.
10.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor zover het door [appellant sub 2] aangevoerde het aspect geluidhinder betreft dit, gelet op het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb, uitsluitend een rol kan spelen voor zover het de belangen van [appellant sub 2] zelf raakt. De geluidsnormen die gelden voor de appartementen in het appartementencomplex strekken niet tot bescherming van de belangen waarvoor [appellant sub 2] in deze procedure bescherming zoekt. De rechtbank heeft vervolgens terecht overwogen dat [appellant sub 2] niet heeft onderbouwd dat hijzelf geluidhinder zal ondervinden als gevolg van de realisering van het bouwplan. De enkele stelling in hoger beroep dat een windhinderonderzoek ontbreekt is onvoldoende voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
11.    [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet voldoende heeft getoetst of een juiste en zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Volgens hem is de rechtbank slechts op enkele aangevoerde aspecten ingegaan. [appellant sub 2] voert voorts aan dat de rechtbank haar oordeel over de belangenafweging ten onrechte heeft gebaseerd op de afwijkingen ten opzichte van het uitwerkingsplan.
11.1.    Het door [appellant sub 2] aangevoerde biedt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank onvoldoende heeft getoetst of een juiste en zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft overwogen dat sprake is van een geringe afwijking van de mogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt en dat deze afwijkingen niet maken dat eisers, waaronder [appellant sub 2], geconfronteerd worden met extra schaduwwerking, verminderde zontoetreding of een grotere aantasting van de privacy. [appellant sub 2] heeft niet toegelicht op welke door hem aangevoerde belangen de rechtbank niet is ingegaan. De rechtbank heeft voorts bij de beoordeling van de belangenafweging terecht de bouwmogelijkheden van het uitwerkingsplan tot uitgangspunt genomen en uitsluitend de gevolgen van het afwijken van het uitwerkingsplan beoordeeld. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van de mogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt, zijn beoordeeld in de beroepsprocedure tegen dit plan. Met de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019 is dit uitwerkingsplan in rechte komen vast te staan.
Het betoog faalt.
Het hoger beroep van de vereniging
12.    De vereniging betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat zij wel belanghebbende is bij het besluit van 19 maart 2018.
12.1.    Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, blz. 32-35) veilig willen stellen dat verenigingen of stichtingen als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij blijkens hun statutaire doelstelling beogen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks betrokken is. Het belang dat de Vereniging zich blijkens haar statuten ten doel stelt te behartigen, is het verbeteren en in stand houden van de kwaliteit, de leefbaarheid en de belevingswaarde van de binnenstad, het aangrenzende terrein en terreinen en objecten die door hun ligging en uitstraling effecten kunnen hebben op het binnenstedelijke gebied. Deze doelstelling is gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
12.2.    De Afdeling heeft in de uitspraak van 4 december 2019 met betrekking tot de belanghebbendheid van de vereniging bij het uitwerkingsplan overwogen dat zij ter zitting heeft toegelicht dat zij het centrum van Bergen op Zoom met het westelijk gelegen havengebied en de daaromheen liggende negentiende-eeuwse schil als binnenstad ziet. Deze toelichting komt overeen met de duiding die de gemeente aan de binnenstad van Bergen op Zoom geeft. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het plangebied van het uitwerkingsplan binnen de territoriale begrenzing ligt van de statutaire doelomschrijving. Om haar statutaire doel te bereiken verricht de Vereniging feitelijke werkzaamheden. Zo geeft zij voorlichting door middel van een website, houdt zij lezingen en vergaderingen, organiseert zij excursies, participeert zij in inspraakprocedures en informatiebijeenkomsten en is zij actief in gemeentelijke advies- en werkgroepen.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de Vereniging gelet op haar statutaire doelstelling en haar feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het uitwerkingsplan betrokken belang in het bijzonder behartigt, zodat zij belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is. Er is geen aanleiding om daarover in deze zaak, die hetzelfde plangebied betreft als het uitwerkingsplan, anders te oordelen. De rechtbank heeft het beroep dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
Conclusie
13.    Het hoger beroep van de vereniging is gegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank het beroep van de vereniging niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling zal alsnog het door de vereniging bij de rechtbank ingediende beroep tegen het besluit van 19 maart 2018 beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
De in beroep aangevoerde gronden van de vereniging zijn gelijkluidend aan die van [appellant sub 2] in beroep en hoger beroep, zoals ook ter zitting met de vereniging besproken. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het hoger beroep van [appellant sub 2], zal het beroep van de vereniging, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, alsnog ongegrond wordt verklaard. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
14.    Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 september 2018 in zaken nrs. 18/2750, 2751, 2752, 2756, 2758 en 18/4258, voor zover daarbij het door Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom ingestelde beroep niet-ontvankelijk is verklaard;
III.    verklaart het door Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom aan Vereniging Binnenstad Bergen op Zoom het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Kos
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020
580.
BIJLAGE
Artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo luidt:
"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
[..] "
Artikel 1.88 van het bestemmingsplan luidt:
a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in alle andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld"
Artikel 2.1 luidt:
"Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
[..]
c. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijkte stellen bouwonderdelen;
[..]"
Artikel 9.1 luidt:
"De voor 'Woongebied - Uit te werken 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in een woning;
b. wonen in een gestapelde woning;
c. bijzondere woonvorm;
d. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning tot en met categorie 2 B van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
e. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
f. bouwwerken
g. garages;
h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i. tuin en erf;
j. verkeer en wegen, straten en paden;
k. geluidwerende voorzieningen;
l. boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen;
m. groenvoorzieningen;
n. speelvoorzieningen;
o. verblijfsgebieden;
p. nutsvoorzieningen;
q. evenementen;
r. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Gemengd- Gemengd 1" zijn tevens zelfstandige functies en hoofgebouwen toegestaan met een maximale oppervlakte zoals opgenomen in de "voorzieningen tabel" voor gebied 1;
[..]"
Artikel 9.2 luidt:
"Burgemeester en wethouders werken de in lid 9.1 genoemde bestemming nader uit, met inachtneming van de volgende uitwerkingsregels:
a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
b. het aantal woningen bedraagt ten hoogste 600;
c. de maximale bouwhoogte bedraagt 14 meter;
d. de maximale bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Gemengd- Gemengd 2" en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Gemengd- Gemengd 3" bedraagt 20 meter;
e. de maximale bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van Gemengd- Gemengd 1" bedraagt 25 meter;
f. de bouwmassa wordt zodanig uitgewerkt dat rekening is gehouden met de aanwezige geluidsbelasting,
g. de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde, mag niet worden overschreden;
h. het parkeren vindt grotendeels plaats op eigen terrein en gebundeld langs de woonpaden;
i. de op de plankaart aangegeven te handhaven woningen worden als zodanig ingepast;
j. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding "sba-gm", is een gemeentelijk monument, de gronden zijn mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden en de daarop voorkomende bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische en architectonische waarde;
k. ter plaatse van de aanduiding "Ka", zijn te beschermen (kade)muren, deze gronden zijn mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden en de daarop voorkomende bebouwing eigen zijnde cultuurhistorische en architectonische waarde;
l. burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in de uitwerking afwijkingsbevoegdheden op te nemen met betrekking tot het bepaalde in lid 9.3 lid b van de regels ten behoeve van het toevoegen van woningen tot een maximum van 10% van 600;
m. burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in de uitwerking afwijkingsbevoegdheden op te nemen met betrekking tot het bepaalde in lid 9.3 lid l, m, n en o van de regels om horeca bedrijven toe te laten in categorie 2, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot categorie 2 van de Staat van Horeca activiteiten.
n. burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in de uitwerking afwijkingsbevoegdheden op te nemen met betrekking tot het toevoegen van maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening in combinatie met wonen en/of een bijzondere woonvorm tot maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak van de woningen.
o. burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in de uitwerking afwijkingsbevoegdheden op te nemen van het bepaalde in lid 9.3 lid c van de regels tot een maximale bouwhoogte van 20 meter.
Artikel 9.2 luidt:
"a. Op de in lid 9.1 vermelde gronden mogen gebouwen slechts worden gebouwd in overeenstemming met een door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld uitwerkingsplan.
b. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 9.4. a een omgevingsvergunning te verlenen, indien een ontwerpuitwerkingsplan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd en het bouwplan in overeenstemming is met dit ontwerpuitwerkingsplan."
Artikel 17 luidt:
"Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:
a. de bouw van:
1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3 meter mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
2. andere bouwwerken, zoals standbeelden, uitingen van kunst en dergelijke tot een maximale bouwhoogte van 10 meter;
met dien verstande dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning in de belangenafweging eveneens dient te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid (voldoende ruimte voor voetgangers en/of bedienend verkeer);
b. het in geringe mate aanpassen van het plan, zoals een bouwgrens, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is, met dien verstande dat de grenzen ten hoogste 2 meter mogen worden verschoven;
c. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken; met betrekking tot deze omgevingsvergunning geldt, dat:
1. geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet;
2. slechts mag worden afgeweken op primaire bouwnormen (normen welke 'bij recht' zijn toegestaan);
3. cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende omgevingsvergunning ten aanzien van de bouwnorm niet is toegestaan;
d. het oprichten van andere bouwwerken voor telecommunicatiedoeleinden:
1. met een bouwhoogte van maximaal 40 meter;
2. met een hoogte van ten hoogste 10 meter meer dan de toegestane hoogte van bouwwerken indien het bouwwerk op een gebouw wordt geplaatst;
met dien verstande dat door de omgevingsvergunning voor het bepaalde onder 1 en 2 geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet ter plaatse en bij het verlenen van de omgevingsvergunning door het bevoegd gezag voorwaarden en/of (nadere) eisen kunnen worden gesteld aan de stedenbouwkundige inpassing en/of de combinatie van aanbieders van telecomdiensten op masten;
e. het oprichten van andere bouwwerken van geringe oppervlakte, zoals antenne-installaties, vlaggenmasten, windmolens en verlichtingsarmaturen, met een bouwhoogte van maximaal 15 meter."
Artikel 3.1 van het uitwerkingsplan luidt:
"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in een woning;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijzondere woonvorm een bijzondere woonvorm;
c. beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning tot en met categorie 2 B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals paden, tuinen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, speelvoorzieningen en erven met de daarbij behorende bouwwerken."
Artikel 3.2 luidt:
"Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;
b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend appartementen worden gerealiseerd;
c. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven;
d. de gezamenlijke oppervlakte van beroepsmatige en bedrijfsmatige werkruimten in woningen niet meer mag bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m²;
e. voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat:
1. de bouwhoogte van erfafscheidingen en overige andere bouwwerken voor de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 3 meter;
2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders niet meer mag bedragen dan 2 meter;
3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken elders niet meer mag bedragen dan 3 meter."