Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, werkzaam als projectmanager, had een ongeval gehad dat leidde tot niet-aangeboren hersenletsel en was uitgevallen voor haar werk. Het UWV had haar een WIA-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,71%, maar eiseres was het hier niet mee eens en had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 oktober 2020.
Tijdens de zitting op 13 oktober 2021, waar eiseres via beeldbellen deelnam, werd het medisch oordeel van het UWV besproken. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 63,71% correct was en dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het UWV, en er was geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.