ECLI:NL:RBZWB:2021:5941

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9860
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 24 november 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, werkzaam als projectmanager, had een ongeval gehad dat leidde tot niet-aangeboren hersenletsel en was uitgevallen voor haar werk. Het UWV had haar een WIA-uitkering toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,71%, maar eiseres was het hier niet mee eens en had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 oktober 2020.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2021, waar eiseres via beeldbellen deelnam, werd het medisch oordeel van het UWV besproken. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van eiseres. De rechtbank concludeerde dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 63,71% correct was en dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het UWV, en er was geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9860 WIA

uitspraak van 24 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [Plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 oktober 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 oktober 2021. Eiseres heeft deelgenomen via beeldbellen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger vwr] .

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als projectmanager in de evenementensector voor 32 uur per week bij [naam bedrijf] Daarnaast deed zij freelance-werk in haar eigen bedrijf als backliner
.Op 20 april 2016 heeft eiseres een ongeval gehad, waarbij zij een flightcase tegen haar hoofd heeft gekregen, met niet-aangeboren hersenletsel tot gevolg. In april 2018 is eiseres uitgevallen voor haar werk vanwege hoofdpijn, overgeven, vermoeidheid, concentratie- en geheugenklachten, somberheid en visusklachten.
Bij besluit van 18 juni 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 14 april 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,71%. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 april 2020 heeft vastgesteld op 63,71%.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gesproken op een telefonische hoorzitting en het dossier bestudeerd, waaronder de medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende rekening is gehouden met de verminderde stressbestendigheid en verhoogde prikkelbaarheid van eiseres als gevolg van niet-aangeboren hersenletsel. Daarnaast heeft eiseres de aandoening primaire ruminatiesyndroom. Er wordt niet voorbijgegaan aan de klachten en problematiek die eiseres ervaart, maar het ruminatiesyndroom betreft een functionele aandoening, zonder onderliggende, lichamelijke oorzaak. In de FML is rekening gehouden met het omhoogkomen van eten, door eiseres aangewezen te achten voor lichte arbeid zonder drukverhoging op de buik. Verder is het gangbaar dat op de werkvloer niet gegeten wordt. Als eiseres dan toch moet overgeven, gebruikt zij een spuugbeker en is geen sprake van misselijkheid of kokhalzen. Uit de medische stukken blijken geen ernstigere beperkingen betreffende het ruminatiesyndroom, en evenmin dat op de datum in geding sprake was van het syndroom van Tietze. Voor het aannemen van aanvullende beperkingen ten aanzien van geluidsbelasting, lezen, samenwerken en autorijden bestaat gezien de invulinstructies van de FML geen aanleiding. Getoetst aan de Standaard Duurbelasting in Arbeid is er ook geen medische reden om een urenbeperking toe te kennen. Volgens de verzekeringsarts b&b zijn de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres per datum in geding (14 april 2020) correct neergelegd in de FML van 8 juni 2020.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij zich minimaal 80% arbeidsongeschikt acht. De vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 63,71% is passend bij de beperkingen van haar niet-aangeboren hersenletsel. Eiseres stelt dat zij vanwege het ruminatiesyndroom meer gevolgen en beperkingen heeft dan door het UWV is aangenomen. Volgens eiseres is zij (meer) beperkt ten aanzien van geluidsbelasting, lezen, werktijden (max. 4 uur per dag), samenwerken en autorijden. Daartoe geeft zij een omschrijving van haar klachten, tijdsbesteding en dagverhaal.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder problemen met eten en drinken, veelvuldig overgeven, keelbloedingen en energieverlies. De verzekeringsarts b&b heeft de in bezwaar overgelegde medische stukken betrokken bij zijn beoordeling van de belastbaarheid van eiseres. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiseres heeft ter zitting erkend dat zij niet voldoet aan een van de criteria als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten en dat dus geen sprake is van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Daaruit volgt dat de verzekeringsartsen terecht de beperkingen van eiseres hebben vastgesteld en weergegeven in een FML.
Eiseres stelt dat de diagnose ruminatiesyndroom is vastgesteld en dat daaruit beperkingen volgen. De rechtbank overweegt dat niet de diagnose bepalend is voor de vraag of eiseres al dan niet (verdergaand) arbeidsongeschikt is, maar haar beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek per de datum in geding. [1] Uit de brief van 25 februari 2020 van MDL-arts [naam MDL arts] blijkt dat de klachten van eiseres passen bij primaire ruminatie. De uitslagen van de onderzoeken vertoonden echter geen afwijkingen. Gezondheidszorgpsycholoog [naam psycholoog] heeft na een neuropsychologisch onderzoek op 30 januari 2019 gerapporteerd dat vanuit neuropsychologisch perspectief er geen diagnose of cognitieve stoornis vastgesteld kan worden. Uit deze stukken volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen objectieve medische oorzaak voor de door eiseres ervaren fysieke en psychische klachten.
De stelling van eiseres dat meer beperkingen moeten worden aangenomen, volgt de rechtbank niet. De verzekeringsartsen achten eiseres aangewezen op lichte arbeid zonder drukverhoging op de buik en hebben hiervoor al beperkingen aangenomen in de FML. De door [naam psycholoog] beschreven beperkingen, waar eiseres naar verwijst, betreffen een weergave van wat eiseres vanuit haar klachtbeleving heeft benoemd. Uit de in het dossier aanwezige medische stukken blijkt niet dat deze beperkingen objectief medisch te duiden zijn. Om diezelfde reden is er ook geen aanleiding een urenbeperking aan te nemen. De klachten van eiseres en de ernst daarvan stroken ook niet met haar dagverhaal. Eiseres benoemt in haar dagverhaal dat zij veel tijd kwijt is met het innemen van voedsel en overgeven, maar daarnaast noemt zij activiteiten als sporten, boodschappen doen, naar afspraken gaan, autorijden, fietsen en wandelen, zonder rustmomenten. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de door eiseres ervaren klachten en de beperkingen daardoor, maakt dit niet dat het oordeel van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onjuist is. De subjectieve beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak immers niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij eiseres zijn vast te stellen.
Niet gebleken is dat in de FML van 8 juni 2020 de beperkingen van eiseres per datum in geding zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Ter zitting is besproken dat verbeteringen of verslechteringen in de medische situatie van eiseres sinds 14 april 2020 bij de beoordeling van dit beroep weliswaar buiten beschouwing moeten worden gelaten, maar dat eiseres het UWV wel om een herbeoordeling kan verzoeken als haar medische situatie daarna zou zijn verslechterd.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: papierwarenmaker, dozenmaker, kartonnagewerker (Sbc-code 268040), besteller post / pakketten (auto; Sbc-code 282102) en medewerker intern transport (Sbc-code 111220).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 17 juni 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 16 oktober 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten daarom worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 63,71%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 14 april 2020 heeft vastgesteld op 63,71%
.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 24 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1902.