Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Motivering
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, die op 26 juni 2019 was opgelegd. De inspecteur had het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het verzoek om ambtshalve vermindering te laat was ingediend, namelijk op 22 januari 2021, terwijl de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 7 augustus 2019 eindigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen geldige redenen heeft aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De rechtbank oordeelde dat de wettelijke bezwaartermijnen dwingend zijn en dat de belanghebbende niet tijdig heeft gereageerd op de aanslag. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat er geen aanleiding was om de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar te herzien. De rechtbank heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de wettelijke termijnen in belastingzaken. De belanghebbende had aangevoerd dat zij door een ziekenhuisopname pas na de termijn was begonnen met de aangifte, maar dit werd niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht was afgewezen en dat het beroep ongegrond was.