ECLI:NL:RBZWB:2021:5925

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7496
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De belanghebbende had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, gedateerd op 20 maart 2020, omdat zijn voertuig op dat moment geparkeerd stond zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende voerde aan dat hij probeerde te betalen, maar dat de parkeerautomaat defect was. De heffingsambtenaar verklaarde echter dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de verplichting tot betaling van parkeerbelasting ook geldt als een parkeerautomaat defect is. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende zich had moeten inspannen om de parkeerbelasting te voldoen, bijvoorbeeld door een andere parkeerautomaat te gebruiken. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 10 november 2021 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/7496
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan het bedrijf van belanghebbende, [BV] , een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 20 maart 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft (mede als parkeerder) hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 8 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. Belanghebbende was, met voorafgaande mondelinge afmelding in een telefonisch contact met de griffier, niet aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] .

Overwegingen

Feiten
1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 20 maart 2020 omstreeks 11:41 uur stil op een parkeerplaats aan [straat] in Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende voert aan dat hij parkeerbelasting wilde voldoen, maar dat de parkeerautomaat buiten gebruik was. Dit blijkt uit de in bezwaar overgelegde foto’s. Een andere parkeerautomaat was niet te vinden en was ook niet op de defecte parkeerautomaat vermeld. Hij is van mening dat de defecte parkeerautomaat niet op de gebruiker mag worden afgewenteld. Dat leidt volgens belanghebbende namelijk tot detournement de pouvoir, vanwege een oneigenlijk misbruik van het monopolie om parkeerbelasting te innen.
Standpunt heffingsambtenaar
5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Belanghebbende is parkeerbelasting verschuldigd voor het parkeren van een voertuig. Deze verplichting tot betaling van parkeerbelasting geldt ook als een parkeerautomaat een storing of defect vertoont. Ondanks dat op een van de foto’s zichtbaar is dat bewerking niet mogelijk is, is uit navraag gebleken dat de parkeerautomaat niet defect was. Daarbij komt dat op de parkeerautomaat vermeld is dat bij een defect betaald moet worden bij een andere automaat in de buurt. Om een naheffingsaanslag te voorkomen, wordt van de parkeerder verwacht dat hij op een andere wijze parkeerbelasting voldoet. Dit kan bij een van de andere parkeerautomaten. Belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
7. Belanghebbende stelt dat de dichtstbijzijnde parkeerautomaat defect was. Volgens vaste jurisprudentie dient een parkeerder zich in te spannen om de parkeerbelasting te voldoen. Een defecte parkeerautomaat leidt er niet toe dat de parkeerder niet hoeft te betalen of dat de heffingsambtenaar moet afzien van het opleggen van een naheffingsaanslag. [2]
Belanghebbende had, zoals de heffingsambtenaar aangeeft, de mogelijkheid alsnog parkeerbelasting te voldoen bij een andere parkeerautomaat in dezelfde straat of omliggende straten.
8. Belanghebbende kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat sprake zou zijn van detournement de pouvoir. De rechtbank overweegt daartoe dat uit voornoemde jurisprudentie volgt dat bij een defecte parkeerautomaat van de parkeerder een inspanning mag worden verwacht. Overigens is uit nader onderzoek door de heffingsambtenaar gebleken dat geen sprake was van een storing. Van misbruik van bevoegdheden is daarom geen sprake.
9. De parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren. Nu dat niet is gebeurd, heeft de heffingsambtenaar terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
Conclusie
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2019.
2.vgl. Hoge Raad 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3117.