ECLI:NL:RBZWB:2021:5923

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8772
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting na niet tijdig betalen door belanghebbende

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 20 september 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat deze geen parkeerbelasting had voldaan op het moment van controle. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waarbij de belanghebbende aanvoerde dat hij op het moment van controle net zijn auto had geparkeerd en bezig was met het betalen van de parkeerbelasting. De heffingsambtenaar stelde echter dat de belanghebbende niet tijdig had betaald en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.

De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om bij aanvang van het parkeren de parkeerbelasting te betalen. De rechtbank benadrukte dat het uitladen van de auto en het helpen van andere parkeerders niet kan worden aangemerkt als uitvoeringshandelingen voor het betalen van de parkeerbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/8772
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 20 september 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 2 oktober 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. Belanghebbende was, met voorafgaande mondelinge afmelding in een telefonisch contact met de griffier, niet aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] (via een telefonische verbinding).

Overwegingen

Feiten
1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 20 september 2020 omstreeks 13:42 uur stil op een parkeerplaats aan [straat] in Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende voert aan dat hij om 13:42 uur is aangekomen op het parkeerterrein. Vervolgens zijn pakken en materialen uit de auto gehaald. Om 13:47 uur heeft belanghebbende zijn auto afgesloten en is hij naar de parkeerautomaat gelopen. Daar heeft hij even moeten wachten op andere parkeerders die wilden betalen en heeft hij ook nog een oudere dame geholpen die problemen had met de automaat. Hierna had belanghebbende zelf ook meerdere pogingen nodig om te betalen, maar hij heeft uiteindelijk wel € 5,00 parkeerbelasting betaald. De naheffingsaanslag is daarom ten onrechte opgelegd, zo stelt belanghebbende.
Standpunt heffingsambtenaar
5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De parkeerbelasting diende te worden voldaan bij aanvang van het parkeren. Belanghebbende heeft dit nagelaten en gaf er de voorkeur aan eerst spullen uit de auto te halen en zich om te kleden alvorens parkeerbelasting te voldoen. Op het moment van controle omstreeks 13:42 uur zijn geen activiteiten waargenomen rond de auto. Er zijn omstreeks het controlemoment drie betalingen voor parkeerbelasting voldaan bij de parkeerautomaat, die niet langdurig of afwijkend waren, en slechts een betaling bij een andere parkeerautomaat op de parkeerplaats. De heffingsambtenaar acht het niet aannemelijk dat belanghebbende lang heeft moeten wachten. Bovendien had hij bij een andere parkeerautomaat kunnen betalen. Nu niet bij aanvang van het parkeren is betaald, maar 13 minuten nadat de scanauto het niet betalen heeft geconstateerd, is terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het met een (mobiele) telefoon of ander toegelaten communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.
Beoordeling
7. Een parkeerder moet een redelijke tijd worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen om de parkeerbelasting te betalen. Wat een redelijke tijd is hangt af van de omstandigheden. [2] Die uitvoeringshandelingen moeten wel onverwijld – ofwel onmiddellijk – nadat de auto is geparkeerd, worden gestart en voortgezet.
8. Belanghebbende stelt dat hij op het moment van controle (13:42 uur) de auto net had geparkeerd, de auto heeft uitgeladen, een andere parkeerder heeft geholpen met betalen en om 13:55 uur parkeerbelasting heeft voldaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van belanghebbende geen doel treft.
Volgens vaste jurisprudentie dient een parkeerder bij aanvang van het parkeren continue uitvoeringshandelingen te verrichten om het parkeergeld te betalen. Belanghebbende heeft dit niet gedaan. Het uitladen van de auto en (zoals in bezwaar is aangevoerd) het omkleden bij de auto kan niet worden aangemerkt als een dergelijke uitvoeringshandeling. Ook was geen sprake van laden en lossen door de parkeerder zelf. Daarbij komt dat belanghebbendes standpunt dat hij op het moment van controle net had geparkeerd, niet aannemelijk is, nu op de door de scanauto gemaakte foto’s geen personen noch goederen rond de auto zijn waar te nemen. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
Conclusie
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2020 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2019 (hierna: het Aanwijzingsbesluit).
2.Vergelijk Hoge Raad, 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU6887 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 17 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3837.