ECLI:NL:RBZWB:2021:5923
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting na niet tijdig betalen door belanghebbende
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De heffingsambtenaar had op 20 september 2020 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, omdat deze geen parkeerbelasting had voldaan op het moment van controle. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 10 november 2021 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waarbij de belanghebbende aanvoerde dat hij op het moment van controle net zijn auto had geparkeerd en bezig was met het betalen van de parkeerbelasting. De heffingsambtenaar stelde echter dat de belanghebbende niet tijdig had betaald en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om bij aanvang van het parkeren de parkeerbelasting te betalen. De rechtbank benadrukte dat het uitladen van de auto en het helpen van andere parkeerders niet kan worden aangemerkt als uitvoeringshandelingen voor het betalen van de parkeerbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de naheffingsaanslag.