ECLI:NL:RBZWB:2021:5921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting op Hemelvaartsdag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2021 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De naheffingsaanslag, gedateerd op 21 mei 2020, betrof een bedrag van € 55,00, waarvan € 1,00 aan belasting en € 54,00 aan kosten. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 november 2021 is vastgesteld dat de belanghebbende niet was verschenen, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de belanghebbende op de hoogte was van de zitting. De zaak draaide om de vraag of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, gezien het feit dat de datum van de overtreding op Hemelvaartsdag viel. De belanghebbende voerde aan dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen omdat Hemelvaartsdag gelijkgesteld moet worden aan een zondag volgens de Zondagswet.

De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht had opgelegd. De rechtbank stelde vast dat de parkeerautomaat geen uitzondering voor feestdagen vermeldde en dat de belanghebbende niet op de hoogte was van een beleid van de gemeente Tilburg dat het betalen van parkeerbelasting op feestdagen uitsloot. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet mocht vertrouwen op de veronderstelling dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen op Hemelvaartsdag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
Zaaknummer BRE 20/6854
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 november 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 21 mei 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 5 juni 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 juli 2021 aan belanghebbende op het adres [adres 1] te ( [postcode] ) [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 juli 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 21 mei 2020 (Hemelvaartsdag) omstreeks 14:58 uur stil op een parkeerplaats aan [straat] in Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar van maandag tot en met vrijdag van 9.00 tot 22.00 uur tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door een parkeercontroleur met een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 55,00, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 54,00 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende voert aan dat hij geen parkeerbelasting hoefde te voldoen, omdat donderdag 21 mei 2020 tevens Hemelvaartsdag is. Ingevolge de Zondagswet moet Hemelvaartsdag gelijk worden gesteld aan een zondag. Nu op de parkeerautomaat staat dat moet worden betaald voor het parkeren op maandag tot en met zaterdag (9.00 tot 22.00 uur), is voor het parkeren op Hemelvaartsdag (een zondag), geen parkeerbelasting verschuldigd. De naheffingsaanslag is ten onrechte opgelegd.
Standpunt heffingsambtenaar
5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. In de Verordening en in het Aanwijzingsbesluit is geen uitzondering opgenomen of een afwijkende regeling getroffen voor het betaald parkeren op zon- en feestdagen. Dit betekent dat er ook op feestdagen betaald dient te worden voor het parkeren van het voertuig. Dit was voor belanghebbende duidelijk geweest als hij de parkeerautomaat in werking had gesteld. De parkeerautomaat geeft namelijk het moment aan vanaf wanneer er parkeerbelasting dient te worden voldaan. Als een feestdag was uitgesloten van de verplichting tot betaling van parkeerbelasting dan zou direct de volgende dag zichtbaar zijn in het scherm. Dat belanghebbende er zelf vanuit is gegaan dat hij op een feestdag geen parkeerbelasting hoefde te voldoen en heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen, dient voor zijn rekening en risico te blijven.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Op grond van artikel 2 van het Aanwijzingsbesluit, gelezen in samenhang met bijlage 2 van dit besluit mag van maandag tot en met zaterdag van 09.00 tot 22.00 uur tegen betaling van parkeerbelasting of met een door de gemeente verstrekte vergunning worden geparkeerd aan [straat] .
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Zondagswet worden voor de toepassing van deze wet de Hemelvaartsdag en de eerste Kerstdag met de Zondag gelijkgesteld.
Beoordeling
7. Tussen partijen is niet in geschil dat donderdag 21 mei 2020 Hemelvaartsdag is en dat op de aanwezige parkeerautomaat vermeld is dat van maandag tot en met zaterdag van 9.00 tot 22.00 uur tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Deze vermelding kan niet anders worden uitgelegd dan dat op elk van de genoemde dagen van de week, dus ook als op die dag een feestdag valt, parkeerbelasting moet worden betaald voor het parkeren op de parkeerplaats. Een uitdrukkelijke vermelding op de parkeerautomaat dat de betalingsverplichting ook geldt op feestdagen is daarvoor niet vereist. [2] Uit de voorschriften in het Aanwijzingsbesluit, in samenhang met de vermelding op de parkeerautomaat volgt dat ter zake van het parkeren op donderdag dient te worden betaald. Het bepaalde in de Zondagswet staat daaraan niet in de weg, nu deze wet ziet op de wegneming van beletselen voor de viering van en ter verzekering van de openbare rust op de zondag. De rechtbank acht het standpunt van de heffingsambtenaar aannemelijk dat de gemeente Tilburg met betrekking tot het parkeren op feestdagen geen beleid heeft gevoerd of bekend gemaakt. Belanghebbende mocht er daarom niet op vertrouwen dat hij geen parkeerbelasting hoefde te betalen.
8. De parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren. Nu dat niet is gebeurd, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden gesteld dat geen parkeerbelasting is betaald. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
Conclusie
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2019 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2019-2 (hierna: het Aanwijzingsbesluit).
2.Vergelijk gerechtshof Amsterdam, 27 april 1999, ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8178.